Familie steunt elkaar toch

De spreekwoordelijk korte, maar krachtige titel van Jelmer Soes’ nieuwe roman, KID, kan je op meerdere niveaus interpreteren. Zowel de Engelse vertaling ‘kind’ als de afkorting van ‘kunstmatige inseminatie met donorzaad’ zijn van toepassing, al weegt de laatste betekenislaag het zwaarst door. De Nederlandse auteur begint zijn verhaal meteen ‘in medias res’ met ‘Het gesprek’, waarbij de ‘broers’ Kai en Sam vernemen dat ze donorkinderen zijn. Van een anonieme donor, waardoor hun broerverwantschap meteen op losse schroeven komt te staan. Hoewel Soes inhoudelijk zeker overtuigt en de lezer meteen bij de lurven vat, krijgt dat stilistisch geen equivalent. Integendeel, de auteur registreert wel, maar werkt de gevoelens van beide broers onvoldoende uit. De personale vertelinstantie versterkt de afstand tot de lezer nog, waardoor het moeilijk wordt om de uiteenlopende gevoelens echt met de broers mee te beleven.

Terwijl de 23-jarige Kai zijn biologische vader wil leren kennen, is het voor zijn jongere broer Sam ‘ook wel gewoon goed zoals het nu is.’ Vanuit die discrepantie had een interessant portret over de verschillende omgang met donorschap kunnen ontstaan, maar al snel zitten de broers op dezelfde golflengte: ze laten hun DNA testen, schrijven zich in internationale databanken in en registeren zich bij FIOM. Dat leidt tot een kortstondig overdenken van de ethische draagwijdte bij protagonist Sam:

Wie weet had hij allemaal erfelijke ziektes meegekregen van zijn onbekende donor. Was het niet logisch om zo’n DNA-test dan van de overheid te krijgen? Nu moesten zij dik betalen en was hij ook nog zijn DNA kwijt.

Soes houdt het echter bij enkele, weliswaar relevante, aanzetten, fragmenten en losse snippers. Meermaals lijkt het alsof de thematiek toch te dichtbij komt en de auteur – zelf ook kind van een donor – net daardoor niet de juiste woorden vindt. Tegelijkertijd beschrijft hij wel knap hoe de zoektocht naar hun biologische vader – hoe enerverend ook – tot een voorzichtige toenadering tussen beide broers leidt. In het nawoord spreekt Jelmer Soes openlijk over zijn eigen ervaringen als donorkind, al is zijn verhaal vanzelfsprekend niet geheel dat van Sam.

Het wordt letterlijk en figuurlijk een enerverende speurtocht; pas wanneer de broers zich aan gesofisticeerd stamboomonderzoek wagen, krijgen ze antwoorden op hun vragen. Dat leidt tot pertinente vragen die Soes geheel natuurlijk in het verhaal verwerkt, bv. spreek je van familie wanneer je hetzelfde DNA deelt of wanneer je van jongs aan samen opgroeit? Sluitende antwoorden krijgt de leze vanzelfsprekend niet, en net daarin krijgt de lezer de kans om de heikele kwestie zelf te overdenken. Helaas beperkt Jelmer Soes zich in de volgende hoofdstukken niet tot deze goed uitgewerkte en diepgaande fragmenten. De vele herhalingen doen integendeel afbreuk aan de geloofwaardigheid, waardoor de roman bij momenten boodschapperig wordt, op het drammerige af:

Jullie moeten blij zijn dat je een vader hebt. En Sam, jij moet dubbel blij zijn want je hebt ook nog eens een donorvader. Mijn biologische vader wilde al niet dat ik bestond voordat ik was geboren, en we hebben allemaal kunnen zien wat er van mijn stiefvader is geworden.

Wanner Sam achterhaalt dat zogenaamde ‘spermaklinieken’ in het verleden weleens de wet overtraden, loopt dat samen met een allesbepalende ontdekking. Soes refereert hier openlijk aan dokter Karbaat die in meer dan 65 patiënten met zijn eigen sperma insemineerde. Eén en ander wordt openlijk toegelicht in de bestaande documentaire ‘Het zaad van Karbaat’.

Vooral inhoudelijk blijkt Kid echt een roman die geschreven moest worden, vanuit een zekere urgentie, een noodzaak om de vaak ontluisterende feiten in een deels fictief verhaal te verwerken. Helaas zit net die persoonlijke betrokkenheid de uitwerking van plot en compositie, maar ook de stilistiek danig in de weg. Meermaals lijkt Soes niet de geijkte vorm voor zijn persoonlijk relaas te vinden, wat tot talloze herhalingen en stilistische uitschuivers leidt:

Sam knikte. ‘Ik gun het jou meeste. Ik kijk naar pap en mam en naar mezelf, en dan kijk ik naar jou, en dan snap ik waarom je je altijd zo hebt gevoeld. En ik hoop dat je antwoorden vindt.’

Dialogen blijven meermaals aan het papier kleven en de beeldspraak is vaak cliché of gezocht:

‘handen zo groot als volwassen konijnen’
‘De jeuk was nu overal, maar zat vanbinnen, hij kon het niet wegkrabben.’
‘Ze bewogen zo weinig als een vadsige kat die vast is komen te zitten in het kattenluikje.’

Nochtans heeft Soes ervaring met het verwerken van levenservaringen tot indringende literaire verhalen, zoals blijkt uit het in de Slashreeks verschenen Lichaam van licht (2017). De auteur liet zich inspireren door verschillende verhalen en interviews met (ex-)gameverslaafde jongeren, wat tot een eerlijke en openharig, bijwijlen rauw en onverbloemd verhaal leidt van protagonist Jonas over het jaar waarin hij grotendeels in een ‘andere wereld’ vertoefde. Voor KID putte Soes grotendeels uit autobiografisch materiaal, en precies daarin zit de angel: de eigen ervaringen treden op haast ongecontroleerde wijze op de voorgrond en maken plot, structuur en taal ondergeschikt aan de inhoud. Zoiets leidt zelden tot echt grote literatuur, en dat is in Soes’ geval helaas niet anders.

Jürgen Peeters

Jelmer Soes – KID. Querido, Amsterdam/Antwerpen. 304 blz. € 19.99.