‘Een hallucinant lachwekkend kutboek.’ Dat vond Tom Lanoye van De leeuw van Vlaanderen, het magnum opus van Hendrik Conscience, de man die zijn volk leerde lezen. Hugo Claus liet zich daarentegen, de duivenpoep trotserend, uitgebreid fotograferen op schoot van Hendrik Consciences standbeeld voor de stadsbibliotheek van Antwerpen. ‘Ik rust vredig in de bronzen armen van Conscience en kijk vertederd naar hem op,’ aldus Claus over het prentje, al moest ook hij er niet aan denken ‘dat ik Conscience moet herlezen’. Conscience schreef voor moedertaal en vaderland en zette daarmee een beweging in gang die het Vlaamse zelfbewustzijn moest opstuwen in de vaart der volkeren.

De afgelopen jaren is die Vlaamse beweging een thema geweest in verschillende biografieën van Vlaamse schrijvers. Johan Vanhecke besteedt er ruimschoots aandacht aan in zijn monumentale biografie van Hendrik Conscience. Maar ook in de biografie van Pol de Mont schetst Ludo Stynen het portret van een man die zich in alles Vlaming voelde. De Mont was fier op zijn ‘stamtrots’ en ‘rasbewustzijn’, begrippen die in de twintigste eeuw tot op het bot besmet zijn geraakt. De Mont ging in de leer bij Conscience, want die bleef trouw ‘aan de zuivere zeden des voorgeslachts, aan het eenvoudig en zuiver geloof onzer vaderen, aan die tale, die als de weerspiegeling is van den Vlaamschen volksaard,’ zo lauwert De Mont zijn voorganger.

Na de Eerste Wereldoorlog hadden verschillende kopstukken van de Vlaamse beweging heel wat uit te leggen, omdat zij in de Duitse bezetter een Germaans broedervolk meenden te herkennen, waarmee de cultuurstrijd tegen de ‘Latijnse invloed’ in Europa gewonnen kon worden – een standpunt dat overigens met net zo veel verve werd verkondigd door Thomas Mann in zijn Betrachtungen eines Unpolitischen. De Mont omarmde in zijn nationale zelfbewustzijn een pangermanisme waarin hardop gedroomd werd van een Duitse Rijk mét de Lage Landen. Dat De Mont alleen dacht aan een ‘esthetische toenadering’ tussen de broedervolkeren, bracht weinig gewicht in zijn verdediging. Vooral de Waalse pers schilderde hem af als een ‘moffenvriend’. De Mont werd ontslagen als conservator van zijn geliefde Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen. Zijn literaire invloed was toen allang uitgespeeld. Het maakte zijn leven er niet vrolijker op. “En diep in mij, heel diep en duidlijk zie / ik al de leêgte van dit nutloos leven…”

Herman Teirlinck nam volgens zijn biograaf Stefan van den Bossche een andere positie in tegenover de Vlaamse kwestie. Teirlinck noemde zich wel degelijk een Flamingant, maar hij moest niets weten van een taalsplitsing. Hij zette zich zijn leven lang in voor de emancipatie van het Vlaams, maar die moest wel plaatsvinden in de staatkundige verbondenheid van de twee taalgemeenschappen. De eendracht van de Franstaligen en de Vlamingen is een lot, volgens Teirlinck ‘het nationale fatum zelf’. De Vlaams-nationalisten namen hem die houding kwalijk, maar Teirlincks positie was schier onaantastbaar in de Vlaamse letteren. Hij had een feilloos oog voor talent. In 1950 publiceerde hij het romandebuut van Hugo Claus, nog onder de titel De eendenjacht (wat later De metsiers zou worden) in Het Nieuw Vlaams Tijdschrift en strikte hij de jonge auteur meteen voor de redactie.

Claus moest trouwens weinig hebben van het ‘voltallige oeuvre’ van zijn ‘surrogaatvader’, zo leren we in Hugo Claus. Familiealbum van Georges Wildemeersch, een partiële biografie over de jeugdjaren van Claus. Die waren volgens eigen zeggen een mengsel van mysterie, miserie en onbegrip’. Vader en moeder Claus ontpopten zich tijdens de Duitse bezetting tot overtuigde Flaminganten die hoopten dat Vlaanderen op zou gaan in een Groot Germaans Broederrijk. ‘Alles voor Vlaanderen, Vlaanderen voor Kristus,’ was het parool van de familie Claus. Hun oudste zoon was een overtuigde zwarthemd.

De bevrijders lieten Claus kennis maken met een andere wereld, die van de jazz en de Amerikaanse literatuur, terwijl de surrealisten hem een idioom schonken ‘waarmee ik mijn walg voor het mij onmiddellijk omringende uitflapte’.  In zekere zin is Het verdriet van België de grote afrekening met zijn Flamingantische opvoeding. Louis Seynaeve, Claus’ evenbeeld in de roman, ‘kon door zijn opvoeding de Duitsers alleen maar zien als een gelijkwaardig broedervolk dat Vlaanderen uit de klauwen van de Fransen en andere verderfelijke democraten zou bevrijden,’ zei Claus in een interview voor Vrij Nederland naar aanleiding van het verschijnen van zijn magnum opus.
Het was alsof de leeuw van Vlaanderen naar zijn aartsvader brulde.

Eric Palmen