Een glimp van schoonheid

Cuba lag in de jaren twintig van een eeuw geleden een stuk verder weg dan in onze jaren twintig. Je deed er zo maar enkele weken over voor je de andere kant van de aarde had bereikt. De vraag of zijn jonge Cubaanse nichtje Juliette, die pas wees is geworden, mogelijk bij hem kan komen wonen, slaat bij Milliquet, uitbater van een klein café in een dorpje aan het Meer van Genève, dan ook in als een bom. Schoonheid op aarde van de eigenzinnige en door Céline openlijk bewonderde Franstalige Zwitser Charles Ferdinand Ramuz (1878-1947) schetst niet alleen het eenvoudige plattelandsleven in het rurale Zwitserland van een eeuw geleden, maar vooral de krampachtige en vaak ongerijmde omgang van de mens met schoonheid.

Schoonheid is in Ramuz’ werk overweldigend, mystiek, ongrijpbaar en altijd van snel voorbijgaande aard. Het aanvankelijk zwijgende, grijze wezentje dat zich opeens aandient in de naar binnen gekeerde kleine dorpsgemeenschap, verandert snel in een nog niet eerder geziene stralende bloem. De betoverde mannen weten niet wat ze moeten doen om maar in het gevlei te komen en Milliquets echtgenote smijt met de deuren uit wanhopige jaloezie. In het kroegje, tot dan geen ideaal verdienmodel, is het voor even een komen en gaan van oude en nieuwe klanten, die haar graag eens met eigen ogen willen aanschouwen.

Milliquet ziet de bui echter hangen en wil haar wel kwijt, laat zijn dorpsgenoot Rouge begaan als die haar een kamer aanbiedt en alles wat ze nog meer verlangt. Alleen om haar schoonheid maar nabij te komen. Het zijn echter slechts de harmonica-tonen van de door iedereen afgewezen bultenaar Urbain, die haar gelukkig maken, aangezien die haar aan Cuba doen denken. Rouge heeft er begrip voor:

Maar eerlijk, waarom heb je niets gezegd? Ik zou hem voor je zijn gaan halen, hoor. Hij, dat vind ik niet erg. Hij… dat telt niet, hij is niet gevaarlijk… Ik snap het… De kleine bultenaar, och God… Die muziek, ik begrijp het.., O, Juliette, weet je wel dat je me echt bang hebt gemaakt… Ik ben oud, ik dacht: nu heeft ze genoeg van mij… Dus het is die Italiaan, want het is een Italiaan, ja toch? Het is die Italiaan die je wil? Ja, de bultenaar, die bij Rossi werkt. Ik begrijp het wel, het is zijn muziek… Maar dan is het o zo makkelijk…

Ramuz’ zintuiglijke natuurbeschrijvingen, vaak lyrisch – putten van zonlicht, franjes van mos –, zoals de omgeving beleefd moet zijn door de mensen die er elke dag opnieuw in verkeerden, kan bij uitbreiding ook de mens omvatten. De sensuele beschrijvingen van Juliette, wanneer zij lacht en danst, vallen op hun plaats in een wereld van glinsterend zonlicht en fonkelend water, omzoomd door ruisende groene bomen, waar echter de oude autochtonen detoneren met hun dikke papperige koppen vol rimpels en hun oude, afgezakte broeken en scheef dichtgeknoopte hemden.

Dat de plotselinge exotische schoonheid in hun midden terecht komt, kan uiteraard alleen maar tot dramatische ontwikkelingen leiden. Schoonheid bestaat, kortstondig, maar ze bestaat, ze laat zich echter nooit vangen, zoals Juliette zich ten langen leste ook niet laat ‘vangen’.

Ze verschijnt weer, ze stijgt geleidelijk aan op, ze werd opnieuw voor onze ogen geboren. Traag verheft ze nogmaals haar lichaam, ze ontplooit het in de ruimte; het was als gaf het zin aan alles. Het lijkt wel alsof de dingen plotseling hun bekroning hebben gevonden, waarmee ze verklaarbaar worden, en plotseling spreken ze zich uit; en nadat ze zich hebben uitgesproken zwijgen ze weer; ze zwijgen weer, ach! voor altijd. Zij lacht nog eens naar ons – maar dan, jawel, omdat er op aarde niets is dat beklijft, omdat schoonheid nergens heel lang een plaats vindt…

Ramuz die, zoals vertaler Rokus Hofstede in zijn nawoord benadrukt, mijlenver verwijderd was van de negentiende-eeuwse realistische romantechniek, speelt voluit met de taal. Hofstede had er dan ook de handen aan vol, balancerend tussen ‘fors ingrijpen’ om de leesbaarheid te bevorderen en niet-ingrijpen om de experimentele dimensie te behouden. Ramuz wisselt voortdurend van werkwoordstijden en perspectief, schuwt ritmische herhalingen niet, richt zich soms rechtstreeks tot de lezer en laat zonder terughoudendheid doorklinken hoe primitief en onbeholpen de dorpsbewoners hun gedachten formuleren. In een interview noemde Hofstede dat eens Ramuz’ ontdekking van de spreektaal: ‘Openluchtfrans’, als tegenhanger van het hoogculturele en strikte Schoolfrans, dat in de letteren tot dan altijd gangbaar was. Het werd Ramuz in Parijse literaire kring destijds dan ook bijzonder kwalijk genomen zich zo te ‘verlagen’.

Schoonheid op aarde is, na het eerdere succes van De grote angst in de bergen, de tweede roman van Ramuz die bij Van Oorschot verschijnt. Het is werk uit vervlogen jaren, waarin je echter moeiteloos onze hedendaagse maatschappelijke discussies over andere culturen en bedreiging van natuur en klimaat als een echo kunt horen.

André Keikes

Charles Ferdinand Ramuz – Schoonheid op aarde. Vertaling en nawoord Rokus Hofstede. Van Oorschot, Amsterdam. 240 blz. € 22,50.