Er was ooit eens een tijd dat het leven van de auteur er niet toe deed om zijn of haar werk te kunnen begrijpen. Die tijd lijkt voorgoed achter ons te liggen, als je kijkt wat er de afgelopen periode is verschenen aan Nederlandse biografieën.

Neerlandicus Gerben Wynia, die ook de literaire nalatenschap beheert van C.O. Jellema (1936-2003), schreef een biografie van de Groningse dichter. Wynia rekent daarin af met het beeld van de romantische Einzelgänger die rond Jellema is ontstaan. Jellema had juist vele contacten in de literaire wereld, al moest hij zijn leven lang moeite doen om zijn werk gepubliceerd te krijgen. Wynia weet de samenhang tussen leven en werk van Jellema goed te duiden in Aan rozen denk ik in de winter, zoals de worsteling met zijn homoseksuele geaardheid.

Lichaam, nooit heb ik je vertrouwd,
niet aan je noden ooit geloof geschonken,
je was van mij en daarmee uit.

De aarde volgens W.F. Hermans is geen biografie in de eigenlijke zin van het woord, maar gaat wel uitgebreid in op een belangrijk aspect in het leven van Hermans: zijn hoedanigheid als geoloog. Salomon Kroonenberg – een vakgenoot – weet in aanstekelijk proza aannemelijk te maken dat Hermans’ studie sociale geografie zijn wereld- en mensbeeld gevormd heeft. Het nihilisme van Hermans is gebaseerd op een diep doorvoeld besef dat de mens wel degelijk een broodkruimel is op de rok van het universum, om Lucebert te parafraseren. Hermans heeft een ‘geologische blik’ op de geschiedenis. ‘Wat ik nooit vergeten kan, is dat de aarde minsten drie miljard jaar, drieduizend miljoen jaar oud is. Van die drie miljard jaar bestaat de mens, het beest mens, misschien één miljoen jaar.’ In zijn geologisch leerboek Erosie, niet opgenomen in zijn verzameld werk, schrijft Hermans: ‘Geen mens zal ooit de stelling dat de mensheid eenmaal volledig verdwijnen zal, kunnen logenstraffen.’

Lonneke Geerlings schreef de biografie van een vrijwel vergeten vrouw in de Republiek der Letteren. Rosey Pool was in Nederland de grote pleitbezorgster van de Harlem Renaissance, de literaire beweging van Afro-Amerikaanse schrijvers die in de jaren twintig opkwam met dichters als Langston Hughes en Countee Cullen. Pool, overlevende van de Shoah, relateerde het antisemitisme van het nationaalsocialisme nadrukkelijk met de rassenwaan in de Verenigde Staten. Die visie lag gevoelig, zo kort na de oorlog, waarin de Amerikanen vooral als bevrijders werden gezien. Pool hield lezingen in de Verenigde Staten, ook in het diepe zuiden, onder anderen over Anne Frank, wier lerares ze was aan het Joods Lyceum in Amsterdam. De laatste levensjaren sleet ze in eenzaamheid, ingehaald door een burgerrechtenbeweging die na de moord op Martin Luther King militanter van aard werd. In De vele levens van Rosey Pool. Strijdbaar van Westerbork tot Mississippi heeft Geerlings de veelzijdigheid van Pool voor het voetlicht proberen te brengen.

Over Anne Frank zijn recent twee boeken verschenen: Geschiedenis van het dagboek. Otto Frank en het Achterhuis van Sandra van Beek en ‘Een Joods kind dat weet van eeuwen heeft’: Anne Frank als vluchtelinge, schrijfster en icoon, een bundel essays onder redactie van Martin van Gelderen en Frank van Vree. Dat Anne Frank met haar dagboek is uitgegroeid tot het icoon van de Jodenvervolging is geen vanzelfsprekendheid, zo maken beide studies duidelijk. Naoorlogs Nederland stond nauwelijks open voor verhalen over de Shoah. In de Verenigde Staten, zeker na de Hollywoodadaptie van Het Achterhuis in 1959, kwam die aandacht er wel.

Tot slot zijn er twee schrijversbiografieën in de maak. Vivian de Gier schrijft de biografie van Thea Beckman, die met haar jeugdklassiekers als Kruistocht in spijkerbroek haar aan het lezen heeft gebracht. Hoewel Beckman zich geen feministe noemde, ziet De Gier wel degelijk overeenkomsten met haar zelfstandige personages. ‘Ze ontwikkelen zich op eigen kracht, soms tegen de stroom in.’ Koen Gerling hoopt over vier jaar de biografie van Willem G. van Maanen te publiceren. De oorlog, in Putten, speelde een grote rol in het leven van Van Maanen. ‘Hoe zou zijn leven zonder de oorlog gelopen zijn, zou hij dan überhaupt schrijver zijn geworden?’ vraagt Gerling zich af.

Eric Palmen