Sloane will kill me
(Opgedragen aan mijn anonieme weldoener)

In de afdeling ‘Wijnen’ bij Albert Heijn in de Drossestraat te Haarlem, staat aan het begin van het lange pad, in een hoek van de houten stellage, onder de naam Mixdranken, een serie blikjes met merknamen als Gordon’s Gin, Jack Daniel’s, Smirnoff Ice, Bacardi, Cuba Libre en naast Gordon’s nog zes soorten gin and tonic, waarbij Sloane’s, mijn favoriet is; waarschijnlijk omdat het 10% alcohol bevat, het hoogste percentage in de reeks. Ik zeg het maar zoals het is. Een guitig zinnetje ging mij steeds door het hoofd als ik een blikje Sloane’s in mijn mandje legde. Het luidde: Sloane will kill me.
         Of hierin een wens school dan wel een angst, zal ik niet te weten kunnen komen, daarvoor ken ik mezelf niet goed genoeg en ik houd het daarom op beide; het is tenslotte een mixdrankje.

                                                *

Eergisteren bevond ik mij in de Haarlemse wijk Schalkwijk, nadat ik op de jachtwerf een nieuwe impeller in de motor van de Argos had geplaatst. (Een impeller is een rubberen schoepje dat via een V-snaar koelwater rond het motorblok pompt). De AH daar bleek even goed voorzien van mijn habituele verfrissing als AH-VOS in de Drossestraat.

En hier ging het mis.
        Om redenen die hier niet ter zake doen, nam ik drie blikjes Sloane’s, in plaats van één en dronk ze langzaam een voor een leeg in de avondzon, zittend aan een der houten tafels op het plein bij het winkelcentrum in de Casablancastraat.

Ongeveer halverwege mijn sessie ontving ik een bericht van mijn uitgever Mizzi van der Pluijm met de vraag of het al wat beter met me ging. Ze dacht vaak aan me, liet ze me weten.
         Ik antwoordde: ‘Hi Mizzi, wat vind je van de titel: Ik kan geen kut meer zien, waarop ik een icoontje terugkreeg dat een beetje zuur glimlachte.

Ik legde mijn telefoon op het tafelblad en nam de drie lege blikjes Sloane’s op om ze te deponeren in een afvalcontainer die je met de voet moest bedienen en waar de aansporing op te lezen stond: Push me down. Ik moest glimlachen om de symboliek.

De zon stond nog hoog aan de hemel en ik nam me voor op weg naar huis een blik bier te drinken aan het Spaarne, mijn Spaarne, in het schitterende licht in het water.
Op de Zuidschalkwijkerweg plaatste ik mijn fiets tegen de rugleuning van een houten bankje, nam een blik Amstel uit mijn boodschappentas en tastte naar mijn telefoon om Mizzi te berichten dat mijn kazernehumor natuurlijk geen pas gaf, maar de schuld was van Sloane’s.

Maar ik bleek daar geen telefoon bij me te hebben, niet in mijn broekzak, waar ik hem meestal borg, niet in enige uithoek van mijn kleding en ik begreep dat ik het ding op de tafel bij het winkelcentrum had laten liggen.

Ik onderging een verlammend besef van machteloosheid, een gevoel waaraan ik al enige weken ten prooi was, maar nu versterkt tot proporties van totale wanhoop.

Als bezeten fietsend terug naar het plein bij de Casablancastraat raasde het door mijn hoofd wat de eigenlijke schade was. Met mijn bankrekening was ik veilig door de benodigde code, de telefoon was te vervangen, maar ik was al mijn adressen kwijt. Met een nieuw apparaat zou ik waarschijnlijk mijn oude nummer niet meer houden en dus onbereikbaar zijn.

Hoop doet leven zegt de volksmond, maar het tafelblad was leeg.

                                                *

[Als intermezzo wil ik wel toevoegen dat ik hier in feite schrijf over een nietig probleem, in verhouding tot wat er in de wereld gaande is. Je schaamt je bijna om het te noemen. Excuus dus, in die zin, voor dit stuk.]

                                                *

Maar daar gaat de deurbel.
        Ik woon in een appartementencomplex met een hoop elektra. Als ik op een knop druk zie ik wie er buiten voor de deur staat. Het blijken drie mannen te zijn, in blauw tenue, handhavers heten ze.
        En terwijl ik ze met een zoemend geluid binnenlaat stamel ik: ‘Het zal toch niet…’

Een meneer had mijn telefoon gevonden en die overhandigd aan de handhavers, die op slimme wijze aan mijn adres waren gekomen. Ik weet niet meer hoe, maar ik ben dan ook geen handhaver; integendeel zelfs.

Ik mocht de jongens niets te drinken aanbieden, evenmin bestond er een fonds voor gepensioneerde handhavers, waarin ik graag een bedrag had willen storten.

L.H. Wiener