Hoe de Dichter des Vaderlands aan de actualiteit ontsnapte

Waarom zou iemand Dichter der Vaderlandse willen zijn? Het lijkt een hele eer, maar er komt nog een hoop bij kijken. Lieke Marsman legt in haar voorwoord bij Ter gelegenheid van poëzie uit dat ze ook flink getwijfeld heeft. Dichterschap is toch vooral gebaat bij de vrijheid om te dichten wat je wil. Daar moet niet de dwang van opdrachtgevers bijkomen, die bovendien voortdurend in je nek lopen te hijgen, omdat er nou eenmaal wel iets van je verwacht wordt. Ze heeft, het zal niemand zijn ontgaan, tenslotte ‘ja’ gezegd. In 2021 en 2022, de jaren van haar pontificaat, heeft ze in gedichten en essays haar persoonlijke visie op de actualiteit gegeven. Het is een eigenzinnige kijk geworden, precies zoals je dat van een dichter mag verwachten. Het feit dat ze ‘haar eigen opdrachtgever’ mocht zijn, heeft uiteindelijk ook de doorslag gegeven bij het accepteren van het Dichterschap des Vaderlands.

Het waren historisch gezien ook wel twee bijzondere jaren. Coronajaren, u weet wel. Mede vanwege haar broze gezondheid nam ze aan het begin van de pandemie meteen krachtig stelling tegen een publiciste die de coronamaatregelen maar onzin vond. Door de ziekte zou immers alleen maar wat ‘dor hout’ opgeruimd worden. Daarvoor hoefden gezonde mensen niet in hun doen en laten beperkt te worden. Marsman reageerde fel. ‘Ik ben dor hout,’ stelde ze. En ze beloofde de stem van dor hout te blijven. Ze deed dat onder andere in het gedicht ‘Herdenking’:

Herdenking

Een sneeuwstorm valt altijd in het niet bij de gedachte
aan een sneeuwstorm. Ja: koud. Ja: wind. Maar niet
de tijdloze ervaring van een blinde wereld, niet
het stilzetten van de maalstroom, geen stormoog
vol spierwitte gratie.

Toen stond opeens de zomer voor de deur.
De eerste hitte zonder jou. Rouw bleek een schokkerige
achtervolgingsscène in een duistere steeg
op een stralende dag. Hoe hier opeens in het donker
in de zon, waar ik je eindeloos misloop?

In het midden van een menigte die de huid afwerpt
om verder te zwermen krijg ik je terug. Eerst in flitsen,
dan gedachten aan jou zo compleet
als een rijzig recept, dwarrelen lang genoeg
om weer eens af te dwalen, als in de periferie
van een sneeuwstorm die iets goeds verwoestte.

Ik kom er niet uit. Je valt nooit in het niet.

Goede gedichten over de actualiteit ontstijgen de waan van de dag. Natuurlijk, op 4 juli 2021, de dag van dit gedicht, waren er in Nederland al meer dan 17.000 mensen aan corona overleden. Maar in dit gedicht zijn ze niet langer dat karakterloze getal. De eerste regel verwijst daar al naar: De gedachte aan een sneeuwstorm komt veel dichter bij de waarheid dan die sneeuwstorm zelf. Die is immers niet meer dan een optelsom van een bepaalde hoeveelheid neerslag, een fikse windkracht en wat cijfermatige schade. Die cijfers nestelen zich in je hoofd, niet in je hart. Nee, pas ‘in de periferie / van een sneeuwstorm die iets goeds verwoestte’ komt de grootsheid van het verlies tot zijn recht.

Het doet mij erg denken aan wat ik ooit in een essay van literatuurwetenschapper Jaap Oversteegen las over een aardbeving in, ik meen, Mexico. De radio maakte melding van punten op de Schaal van Richter en van schade aan gebouwen. Veelzeggender was de reactie van een eenvoudige tuinman die verklaarde: ‘Ik voelde hoe de aarde zich tegen mij aandrukte’. Die tuinman was waarschijnlijk geen dichter, maar zijn poëtische antwoord was wel raker en veelzeggender dan alle cijfers.

Omdat crises nou eenmaal nooit alleen komen, had Marsman de afgelopen twee jaar niet alleen corona om over te dichten. In binnen- en buitenland volgden de dramatische nieuwsfeiten elkaar met enige spoed op. En in de meeste gedichten naar aanleiding van zulk nieuws is het mooi om te zien hoe schurende of ontroerende zinnen heel nabij komen. Maar tegelijk ademen ze een zekere distantie, zodat ze telkens opnieuw aan de strikte actualiteit weten te ontsnappen. Denk bijvoorbeeld eens terug aan het gesol met lokale tolken die voor het Nederlandse leger gewerkt hebben en die veel te laat en met veel te weinig uit Afghanistan zijn geëvacueerd na de machtsovername door de taliban:

Een Afghaanse tolk krijgt Nederlandse les

‘Ach, wat heet nou traag, er was nog tijd.
Ik maak nimmer fouten, tot het me spijt.
Het was andermans strijd die ik hier verloor
en we zagen het komen – complimenten daarvoor.

Er ging iets niet goed, maar is dat meteen slecht?
We deden ons best en ook dat mag gezegd.
Doorgaans alwetend, voor de rest onbekend.
Altijd daadkrachtig, maar niet in het weekend.

Je voelt je verraden? Wees niet zo negatief:
we boden je voor de ondergang perspectief.
We sloegen alarm! Daarna sliepen we door.
Al die grijze gebieden waar ik je nooit over hoor…

Wie zijn huis ontvlucht heeft een huis. Is dat arm?
Slechts een beetje te laat, want je bloed is nog warm.’

Natuurlijk gaat dit gedicht over de achtergelaten tolken in Afghanistan, de titel laat daar geen misverstand over bestaan. Maar het gaat over zo veel meer. De ‘Nederlandse les’ is een lesje in bestuurlijke arrogantie en gaat over een mentaliteit die zich meer gelegen laat zijn aan procedures dan aan mensen. Je snapt meteen wie hier aan het woord is, want je ziet hem zo zitten achter zijn bureau in zijn eigen machtsbubbel.

Ook de vorm van het gedicht spreekt boekdelen. Het is een sonnet en het past naadloos bij die ‘Nederlandse les’. Zowel het bewust wat geforceerde eindrijm als de tegenstelling tussen ‘ik’ en ‘je’ stralen een meedogenloze neerbuigendheid uit. Na de twee chutes (of wendingen) laat de ik-figuur zich steeds beter in de kaart kijken. Kun je de eerste twee strofen nog samenvatten als een al te makkelijk goedpraten van gemaakte fouten (‘Er ging iets niet goed, maar is dat meteen slecht?’), in strofe 3 wordt de jij-figuur al verweten dat hij zeurt (‘Wees niet zo negatief’), terwijl in de laatste twee regels de ik-figuur zijn cynisme ten top voert. Hij is immers nauwelijks te laat, ‘want je bloed is nog warm’. Het is een gedicht dat, onder een andere titel, ook over toeslagenouders kan gaan. Of over alle slachtoffers die de bureaucratie de komende decennia nog zal gaan maken.

Ter gelegenheid van poëzie bevat behalve gedichten ook een zestal essays die Marsman gedurende haar Vaderlands Dichterschap in kranten en tijdschriften publiceerde. Enkele daarvan gaan over taal en iedere leraar Nederlands zou die eens in de bovenbouw moeten bespreken – nee, niet analyserend, niet tekstverklarend, gewoon bespreken. ‘Taal is te belangrijk om te verminken’ heet er eentje. ‘Enkele gedachten over woede, poëzie en politiek’ een andere. Van harte aanbevolen!

Jan de Jong

Lieke Marsman – Ter gelegenheid van poëzie. Pluim, Amsterdam/Antwerpen. 64 blz. € 22,99.

Deze recensie stond eerder in Leven Talen Magazine 2023-3