Je kop er niet bijhouden

Een bezoek aan het door oorlog verwoeste Franse plaatsje Fleury-devant-Douaumont maakte zo’n indruk op de negenjarige Jan Huijbrechts dat hij er een levenslange fascinatie voor de Eerste Wereldoorlog aan overhield. Inmiddels heeft hij dan ook boeken over tal gerelateerde historische onderwerpen geschreven, voornamelijk militair-historische studies. Hoewel de achterflap van zijn nieuwe boek De botten van Bach Huijbrechts de titel master cultuurwetenschappen toekent en de ondertitel ‘Een cultuurgeschiedenis van de menselijke schedel’ luidt, valt uit dit boek echter niet op te maken dat in die culturele hoek zijn expertise ligt. Het voor- en nawoord geven nog een indruk van een overkoepelend verhaal, of een specifiek onderzoek dat betracht wordt, maar eigenlijk is het boek niet veel meer dan een ongestructureerd samenraapsel van redelijk oppervlakkig opgerakelde eigenzinnigheden, curiosa en lugubere weetjes.

‘Niemand heeft het eeuwige leven’ en de dood heeft vandaag de dag ‘in grote mate haar betekenis verloren,’ stelt Huijbrechts, maar daar is De botten van Bach om (als ‘bescheiden poging,’ dat wel) het debat omtrent dit onderwerp opnieuw aan te slingeren. De redenen waarom Huijbrechts de aangewezen persoon is dit te doen, of enige onderbouwing van de voorgaande platitudes ontbreken. Naast de vele algemeenheden die vooral in dat voor- en nawoord te vinden zijn, toont Huijbrechts zich tevens niet de meest vaardig schrijver. Veel van zijn zinnen kronkelen en voelen onnatuurlijk, zoals wanneer hij schrijft ‘[…] dat onontkoombare gegeven wekt onbehagen en zelfs vaak angst op maar ook ontzag en fascinatie,’ andere zinnen zijn ronduit moeilijk te volgen. Daarnaast doet de onderwerpkeuze, en de selectie aan voorbeelden daarin wel erg mannelijk, haast patserig aan, en is het gebruik van woorden als ‘indianen’ en ‘blank’ misschien niet meer van deze tijd. Alles bij elkaar is het, naast tekortschietende schrijf- en onderzoeksvaardigheden, tevens een teken van gebrekkig redactiewerk, iets waar het hele boek mee geplaagd is; van een afbeelding waar het ‘Getty Images’-watermerk nog op te vinden is tot drukfouten waardoor zinnen halverwegen wegvallen die over het hoofd zijn gezien.

Een strengere redactie had ook een duidelijkere lijn in het boek aan kunnen brengen. Je vraagt je na elk voorbeeld waar Huijbrechts mee komt af: waarom? wat voegen de voorbeelden toe? In deze vorm blijft het boek enkel een samenraapsel van weetjes over schedels (of soms ook andere beenderen) en wat er in het verleden weleens door mensen mee gedaan is, zonder dat er echt licht geschenen wordt op wat dat gebruik van die schedels nou zegt. Met het overvloed aan voorbeelden die Huijbrechts tot zijn beschikking heeft, (wederom vooral mannen) voelt het toch alsof er meer te zeggen valt over waar die millenia-oude fascinatie met schedels die over hele de wereld terug te vinden is, vandaan komt en wat voor ontwikkeling die fascinatie heeft doorlopen. Als we Huijbrechts mogen geloven is die fascinatie in de loop der jaren, althans in het Westen, steeds verder weggestopt, taboe geraakt, maar hoe komt dat, waar zit dat hem in? Je blijft het je als lezer afvragen, want veel verder dan dat er hedendaagse kunstenaars als Damien Hirsch zijn die met hun kunst de dood wel weer op de voorgrond proberen te plaatsen, komt Huijbrechts niet.

Het zorgt voor een weinig memorabele leeservaring. De voorbeelden die voorbij komen zijn soms, in hoe macaber of uitzinnig de verhalen zijn, nog wel intrigerend. Zoals de archeologische vondst die wees op een schedelmuur die onder Mexico-stad gevonden werd opgegraven, waar een rek van 136000 doodshoofden gestaan moet hebben. Of het verhaal over Oliver Cromwell, de aanvoerder van de republikeinse troepen tijdens de Engelse burgeroorlog in de zeventiende eeuw. Nadat ze hem ophingen, werd zijn hoofd gespiest en op het dak van Westminister Hall geplaatst, om daar vervolgens tijdens een storm af te vallen en op een eeuwenlang dwaalspoor langs privémusea en in het bezit van artsonderzoekers te raken, om pas in 1960 bij Sidney Sussex College in Cambridge echt begraven te worden. Cromwells schedel is niet de enige die zo’n reis heeft afgelegd; opvallend is hoe onzorgvuldig er soms met het stoffelijk overschot van mensen van statuur, zoals René Descartes, Friedrich Schiller en Johan Sebastian Bach, in het verleden omgegaan is. En het moet gezegd worden dat te merken is dat in de meer militair-historische passages Huijbrechts z’n weg wel goed weet te vinden. Toch blijft vaak onduidelijk wat nou precies het punt van al die voorbeelden is. De meeste zijn ook al vrij bekend, wat nogmaals de honger naar meer diepzinnige duiding en reflectie voedt. Wellicht dat het project beter tot zijn recht gekomen was als een mooi vormgegeven koffietafelboek, met nog meer foto’s van hogere kwaliteit, en minder tekst. In de vorm van een cultuurgeschiedenis komt het hier niet goed uit de veren.

Justin Scholtze

Jan Huijbrechts – De botten van Bach: Een cultuurgeschiedenis van de menselijke schedel. Ertsberg, Aalter. 386 blz. €27,95.