‘Alexandrië, de grote wijnpers van de liefde’

Justine is het eerste deel van het Alexandrië Kwartet van Lawrence Durrell dat in 1957 verscheen. Waarom zaten we eigenlijk te wachten op de eerste Nederlandse vertaling? Durrell maakt het de lezer immers niet gemakkelijk met zijn breed uitwaaierende, maar sterke beschrijvingen van de couleur locale van Alexandrië; mengkroes van religies, afkomst, rijkdom en armoede. Je loopt het risico om hele stukken te lezen zonder het op te slaan en het blijkt een tour de force om met je hoofd boven de exotische mist uit te stijgen. Wie zich echter waagt aan een herlezing, wordt beloond door het mooie proza. De meanderende stukken tekst – die bovendien verre van chronologisch zijn – verhalen over belangrijke anekdotes en observaties uit het geheugen van de hoofdpersoon. Ook de karakterbeschrijvingen zijn krachtig en zeer realistisch.

Lawrence George Durrell (1912-1990) is in Brits-Indië geboren als zoon van een kolonistenechtpaar. Op zijn elfde werd hij naar Engeland gestuurd om daar te gaan studeren, maar dat werd een fiasco. Op zijn vijftiende begon hij voorzichtig met het schrijven van gedichten en in 1931 werd er een bundel gepubliceerd. In 1935 emigreerde hij met zijn eerste vrouw naar Griekenland, maar week uit naar Egypte toen het hem door de Tweede Wereldoorlog te heet werd onder zijn voeten. Hij ontmoette in Alexandrië de vrouw die model heeft gestaan voor Justine en trouwde later met haar. De auteur is schatplichtig aan de Amerikaanse auteur Henry Miller, wat in de sensuele liefdesscènes tot uiting komt.

Na het verschijnen van de tetralogie gingen er geruchten dat Durrell zou worden genomineerd voor de Nobelprijs voor de Literatuur, maar helaas voor hem bleef het bij deze speculatie. Samen met de andere drie romans uit het kwartet – Balthazar (1958), Mountolive (1958) en Clea (1960) – die nog bij Uitgeverij Van Maaskant Haun zullen verschijnen – vormt Justine (vertaald door Meta Gemert) één geheel.

Durrell voert in deze postmodernistische mozaïekroman een ik-verteller op die, tijdens de late periode van de dertiger jaren van de vorige eeuw, belandt in een vierhoeksverhouding; de rode draad en verbindende factor van de personages, hoewel ook het dromerige Alexandrië niet moet worden vergeten als verbindend element. De verteller is de Ierse leraar Darley, die in dit deel nog niet bij name wordt genoemd. Hij heeft ontegenzeglijk raakvlakken met de auteur zelf.

Aantekeningen voor landschapstinten… Lange aaneenschakelingen van tempera. Licht, gefilterd door ingedikt citroensap. Een lucht vol baksteenstof, zoet ruikende baksteenstof, en de geur van een heet wegdek geblust met water. Lichte nevelwolken, onderweg naar de aarde, die maar zelden regen brengen. Spuit daar stoffig rood, stoffig groen, kalkachtig paars en verdunde, karmijnrode lak op. Zomers werd de lucht licht gevernist door zeedamp. Alles lag onder een laag gomhars.

Darley begint zijn relaas met de mededeling dat hij naar een Grieks eiland is gevlucht met het kind van Melissa die zo tragisch aan haar einde kwam. Hij mijmert over verloren relaties uit vervlogen tijden die zich nostalgisch voor zijn geestesoog ontvouwen, doordat hij zijn eigen aantekeningen, brieven, de dagboeknotities van de joodse Justine en andere parafernalia als vertroosting overloopt. Hij wil ‘ze weer tot leven wekken tot aan het punt waarop pijn kunst wordt’. Hierbij gaat hij associatief te werk en laat zich leiden door epifanieën. ‘niet in de volgorde waarin ze plaatsvonden – want dat is geschiedenis – maar in de volgorde waarin ze voor het eerst betekenis voor me kregen’. Door deze samengebrachte herinneringen is er geen sprake van een strak gecomponeerde plot. Het is dan ook een karaktergedreven verhaal.

Schakel na schakel keer ik terug langs de ijzeren ketting van de herinnering naar de stad die we samen zo kort hebben bewoond: de stad die ons heeft gebruikt als haar flora – ons in conflicten stortte die de hare waren en die we per ongeluk voor de onzen hielden: dierbaar Alexandrië.

Met Melissa, een tengere, oprechte en tuberculeuze Alexandrijnse danseres, begint Darley een affaire, – ‘We waren maatjes in waardeloosheid.’ Ondanks dat hij het niet kan aanzien dat ze ook begeerd wordt door Cohen, valt hij al snel voor de raadselachtige, flamboyante, doch rusteloze Justine met wie hij zich in een seksuele relatie stort. Justine die ‘vrij wilde zijn om lief te hebben’, maar getrouwd is met de vermogende kopt Nessim (‘Haar liefde was als een huid waarin hij, zoals het kind Heracles, ingenaaid was.‘) en niet van plan om uit haar huwelijk te stappen. Saillant detail is dat Darley en Nessim ook weer vrienden zijn. Ook Nessim en Melissa beginnen een relatie. Ondanks dat Justine en Darley er alles aan doen om hun affaire geheim te houden, ruikt Nessim onraad. Zijn jaloezie culmineert in een obscure actie en Justine, die we kunnen zien als allegorie van de gecompliceerde stad, besluit uit hun leven te verdwijnen.

Alexandrië de grote wijnpers van de liefde [was]: zij die eruit verrezen, waren de zieken, de eenzamen, de profeten – ik bedoel allen die in hun seksuele gevoelens diep verwond zijn.

Durrel neemt de lezer mee door de Egyptische stad zoals James Joyce dat eerder deed in Dublin. Of het nu regent, of dat het donker is, hij weet hoe hij de atmosfeer van de bruisende stad – met zijn bewoners, hun gewoonten, de stoffige wegen, de geuren, het geluid van de muezzin die oproept tot het gebed, de Pharos van Alexandrië – levendig, melancholiek, maar realistisch kan beschrijven. Er vindt veel plaats in deze rijke roman en een bont gezelschap aan personages passeert de revue. Je tanden erin zetten en langzaam savoureren is het devies om te genieten van Durrells poëtische en lyrische taal, zijn sensuele beschrijvingen en prachtige zinnen, waarbij zelfs subtiele humor zich af en toe laat zien. Dit tezamen maakt de roman tot een sensationele leesbeleving waarin de herinnering, liefde jaloezie en passie een constante factor zijn.

Marjon Nooij

Lawrence Durrell – Justine. Uit het Engels vertaald door Meta Gemert. Van Maaskant Haun, Zorgvlied. 272 blz. € 24,99.