Als iemand je bitterbal opeet

Het is lastig om als recensent vat te krijgen op de dichtbundel Blauwe hanen van Elmar Kuiper. Denk je een thema te pakken te hebben, gaat het daar gedichten lang niet meer over. Zie je een vaste vorm, dan komen alle vormen voorbij, voel je een emotie, voel je daarna een andere. Voor een lezer is dat een rijkdom, voor een recensent is het zoeken hoe deze bundel aangevlogen kan worden. Dan eerst maar een gedicht dat even wijdlopig is als de bundel zelf:

Bitterbal

waar ben je, als de deal om een accolade stukloopt, als je
het kwaad omarmt, de riedel over licht en liefde vergeet?

wat deed je, toen je een kruis sloeg, de bal als Messi uit de
lucht wilde plukken, maar hoog overjoeg? wat beweegt je,

als de hel in je gestel kruipt, de pit verschrompelt, de schuld
exponentieel groeit? waarom leef je, als de zwijnenhoeder

wroet onder je schedeldak en het pure van de man verzwijgt,
die je wenst te zijn, die je bent? waarom leed je, toe hij

zijn keel schraapte, jouw au witwaste? wat klonk erin door,
de plicht om iets te roepen? het sensationele: hier ben ik?

wat deed je, toen de rode wouw uit je mond vloog, de arabier
brieste dat je een lafaard was? waarom claim je geen raspaard,

geen wassen beeld waar je tegen oprijden kan? waar ben je,
als iemand je bitterbal opeet, als niets klinkt, niemand

het glas heft en proost op de goede afloop?

Dit gedicht staat vol met beelden die, zeker bij een eerste lezing, niet veel met elkaar te maken hebben. Die beelden worden aaneengeregen door zinnen die met een w beginnen, en dat creëert een nogal swingend ritme. Bij nadere lezing, leest dit gedicht als een aanklacht: een jij moet zich verantwoorden: waar was je, waarom leed je? Technisch is dit een knap gedicht, naast het ritme, de dwingende w, worden door klanken veel associaties mogelijk, zoals ‘kruis-kruipt’, ‘licht en liefde’, ‘vergeet-beweegt’, ‘waarom leef je-waarom leed je’ enzovoorts.

Wat nog knapper aan dit gedicht is, is dat elke zin qua betekenis op zichzelf onder hoogspanning staat. Een accolade (een kruispenning krijgen, ik moest het opzoeken) heeft hopelijk weinig met een deal te maken. Wat is precies ‘de riedel over licht en liefde’ en vooral: hoe vergeet je die? Hoe verhoudt ‘een kruis slaan’ zich tot ‘de bal uit de lucht wilde plukken’? Roept de je een god aan om te slagen? Waarom wordt er gevraagd wat de je deed als daarna een beschrijving volgt van wat de jij deed? ‘de hel in je gestel kruipt’ is prachtig gezegd, en er is veel bij voor te stellen, maar wat precíés? Hetzelfde geldt voor de pit die verschrompelt en de schuld. Wie is die zwijnenhoeder, en wat doet die om onder je schedeldak te komen? Wat is het ‘pure van de man’? En is dat hetzelfde als het ‘pure van de man die je wenst te zijn’? Is de hij weer de zwijnenhoeder? Is dat de vader van de ik? Wat is er sensationeel aan ‘hier ben ik’ roepen? Is dat vooral omdat de je dat nooit doet? De rode wouw (een roofvogel, moest ik ook opzoeken) verovert langzaam een plek in Nederland, maar waar het symbool voor staat? Een Arabier (een paard) vindt de jij een lafaard. Dit geeft misschien een ingang tot het gedicht: misschien spreekt de ik tot zichzelf, roept hij zichzelf tot de orde, via een paard. Hij heeft behoefte om tegen een wassen beeld op te rijden, en zal een puber zijn. Hij krijgt geen eerbewijzen, geen accolade, gelooft meer in het kwaad dan in de liefde, ervaart schuld, laat zich manipuleren door zijn vader, krijgt niet te weten hoe hij als man kan zijn, is een lafaard, laat zijn bitterbal door een ander opeten. Het is, in deze lezing, het moment net voor een puber zelfbewust zijn leven in eigen handen neemt. Het knappe is dat een andere lezing van dit gedicht net zo zinnig kan zijn.

De gedichten waarin de ik in zijn jeugd is, grijpen me het meest aan, en soms staat er een gedicht waarin één beeld wordt uitgewerkt:

Ontmoeting

ik knik zuinig als hij ‘kuil maken’ zegt. hij balt
zijn vuist, laat zijn knokkels over de zwarte

aarde wrijven. er valt een zaadje uit zijn hand
in het droge, warme bed. ik kijk hem stoïcijns

aan. hij vertrekt zijn mond tot een grijns als ik
met mijn voet de kuil een beetje dichtschoffel.

‘noe op regen wij wacht’ murmelt hij en wijst
naar de ongebroken, blauwe lucht.

In dit gedicht is er sprake van een ik en een hij, vermoedelijk een vader en een zoon. Ze planten zaadjes en wachten op de regen. Het lijkt daarmee een simpel gedicht. Toch zijn er aanwijzingen dat de zoon zich afzet van de vader. Dat komt door woorden als ‘zuinig’ en ‘stoïcijns’, en dat de lezer bij het laatste beeld met de zoon kan meedenken: dan kan je lang wachten, en de vader een beetje een sukkel wordt. De vader is al tevreden als de zoon alleen maar met zijn voeten wat aarde beweegt, terwijl de vader met zijn handen bij de aarde was, geknield waarschijnlijk. Zouden de geciteerde gedichten na elkaar komen, dan zou er een ontwikkeling in te lezen zijn, een steeds verder volwassen worden van de ik.

De focus op deze twee gedichten doet de bundel als geheel tekort, die is veel rijker en laat zich moeilijk in de mal van een recensie drukken. Zo duiken Kouwenaar en Faverey op, Felix Baumgarter, of ook: ‘Jezus leest de kruisigingsscène / uit zijn bestseller.’ En zoveel dieren, eieren, en hanen natuurlijk, bijvoorbeeld in:

Tips

corrigeer het seizoenseffect, opereer drastisch.
doe radicale ideeën op. collaboreer.
keer geen bonus uit. plak een tochtstrip
over de lichtkier. begluur de haan. doe
net alsof z’n lel niet bloedt, z’n kam
niet is ingescheurd.

fileer de filantroop. grijp raszuiver in.
spuug in een cocktailglas. de geest
is een Ninja Turle op arme grond.
kort snavels in. je wilt geen bloeddebat.
lach niet. doorklief de dichtste
duisternis. zak door een humane
ondergrens.

rijg banaliteiten aaneen.
geef de zon een forse
bedelarm, de maan
een pokdalig gezicht. knok.
roep amen tegen de golven
die zich terugvechten
in zee.

neem de oude haan op.
speel diens gekraai af. Verstoot
de jonge haan. laat hem op een
dunne rottak balanceren. laat hem
bij het ochtendgloren bedelen
om lettergrepen. hamer af.
voltooi het leven.

Aan wie zijn deze tips gericht? Het seizoenseffect van wat? Staat de haan symbool? Misschien voor het eerder genoemde ‘pure van de man’? De tweede strofe wordt duisterder, een filantroop niet alleen doden, zelfs fileren, door een ‘humane ondergrens’ zakken, klinkt verschrikkelijk, maar opent ook de verbeelding: wat zou daarvoor nodig zijn? ‘de geest / is een Ninja Turtle op arme grond.’ is mooi gezegd, zou de geest niet groeien, misplaatst zijn, ruimte innemen voor iets wat wel kan en wil groeien? De laatste strofe maakt het gedicht concreter, en als ‘hamer af./ voltooi het leven.’ te lezen is als: sla de haan dood met een hamer, dan kan het hele gedicht in dit licht gelezen worden. Wat moet je doen als je de opdracht krijgt een haan te doden, en je dat ervaart als het fileren van de filantroop, als door de humane ondergrens zakken? Dan krijgen alle tegenstrijdigheden betekenis. Tot besluit terug naar de vader en de zoon; het laat me niet los de bundel vooral in dat thema te lezen, en hoe kan dat ook anders na het slotgedicht:

Oude ader

we liepen over een oude ader

je vroeg: ‘wil je me het
laatste stukje dragen?’

hoe kan een zoon dat weigeren.
dus droeg ik je.

de eerste haan kraaide.

Met het kraaien van de eerste haan, wil je de bundel graag nog eens lezen, en er meer uithalen dan de vorige keer, en misschien dan nog eens.

Erik-Jan Hummel

Elmar Kuiper – Blauwe hanen. Atlas Contact, Amsterdam. 72 blz. € 19,99.