Ach, ach, nee toch

Vandaag is het elf jaar geleden dat mijn enige held uit de Nederlandse literatuur overleed: Gerrit Komrij. Dichter, columnist, bloemlezer, polemist. Hij kon het allemaal. Men zegt wel eens dat niemand onvervangbaar is, maar dat geldt niet voor Komrij. Wat mis ik zijn vileine opmerkingen bij om-het-even-wat; wat mis ik zijn posts op Facebook (hij was mee met zijn tijd); wat mis ik de vreugde – zelfs opwinding – die ik voelde bij de aankondiging van een nieuw boek.

Het lijkt alsof Gerrit Komrij een constante is in mijn leven. Het begon op mijn achttiende. Zomer 2000. Ik heb er mijn eerste jaar Germaanse taal-en letterkunde op zitten en wandel door Gent. Ik ben niet alleen. Ik ben verliefd en de jongen die dat ook op mij is, geeft me in zijn auto op het Sint-Pietersplein, onder de schaduw van de Boekentoren, een boek dat zijn eerste geschenk voor mij is: De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw in 1000 en enige gedichten. Er steekt een briefje in: ‘Van mij voor jou dus van jou.’ Op dit eigenste moment ligt het boek naast mij, een beetje beduimeld omdat ik er zo vaak heb in gelezen.

Van mij was de eerste liefde in mijn leven. We deelden de passie voor veel auteurs, maar toch het meest voor Gerrit. Zo noemden we hem ook: ‘Gerrit’, alsof hij na het lezen van zoveel boeken van hem een vriend was geworden. Mijn ex-liefde kon zijn scherpe stem goed nadoen: lachen geblazen. Sorry, Gerrit.

De dag waarop hij stierf, dacht ik aan Gent, aan de auto, aan het boek. Een paar uur later kreeg ik een bericht van van mij: ‘Ach, ach, nee toch, Gerrit.’ Ik stuurde terug: ‘Tranen in de ogen’ – en het was echt zo.

Ik heb waarschijnlijk al zijn boeken in mijn bibliotheek. Gelezen heb ik ze nog niet allemaal. Net zoals bij die andere held, Philip Roth, lees ik ze met mondjesmaat, zodat ik altijd iets heb om naar uit te kijken nu hij nooit meer in een aanbieding zal verschijnen. Of misschien toch, wanneer eindelijk een biografie zal verschijnen. Dan zal ik sturen naar van mij: ‘O, o, ja toch, Gerrit.’

Ann De Craemer