Van Willem Elsschot tot Wim Brands

Op dit blog las ik een artikel over de tien boeken die je gelezen moet hebben als je naar Antwerpen gaat. Ik moest lachen met de intro, waarin Antwerpen wordt omschreven als ‘de stad waar Nederlanders graag komen en Vlamingen ons graag zien gaan. Doorgaans zijn Nederlanders te luidruchtig, maar gelukkig zijn de cultuurliefhebbers meer van het stille soort.’ In een van mijn prilste herinneringen aan Antwerpen figureren dus vermoedelijk geen cultuurliefhebbers. Ik had een tante die er woonde en ze had ons de hele dag op sleeptouw genomen door haar stad. We eindigden ‘s avonds aan de kathedraal, waartegen een paar mannen stonden te, nou ja, pissen. Zo’n onbeschoft gedrag had ik in mijn kleine provinciestad nog niet gezien, dus ik keek en bleef kijken, tot een van hen zei: ‘Wat sta je zo te staren, man?’ Ik wist niet dat een meisje ook een man kon zijn, maar mijn tante diende hen van antwoord: ‘Met de Hollanders niets dan ambras, of begrijpen jullie dat woord niet?’

Maar goed, Antwerpen en literatuur, dus. Van de tien boeken die worden aangeraden, hou ik het meest van Het dwaallicht van Willem Elsschot. Er gebeurt niets in het boek, behalve dat drie Afghanen op zoek gaan naar ene Maria Van Dam, die ze maar niet vinden.

Wat wilde Elsschot vertellen met dit verhaal? Dat als je iets te hard zoekt, je het niet zult vinden? Dat is toch de interpretatie die ik eraan geef. Misschien gaat het om een soort pleidooi voor serendipiteit: iets vinden terwijl je op zoek was naar iets anders. Toen ik het woord ‘serendipiteit’ googelde, kwam ik bij het boek Serendipiteit. Een ongezochte vondst uit, van Pek van Andel, en, jawel, Wim Brands. Als dat geen voorbeeld van serendipiteit is: ik wist niet goed waar ik met deze column naartoe wilde, en daar duikt plots Wim Brands op.

Ik koester alleen maar warme herinneringen aan de man. Ik heb vaak over mijn eigen stad en streek geschreven, en terwijl dat in Vlaanderen soms werd omschreven als heimatliteratuur en ik daar zo kwaad om werd/word, deed Brands me inzien dat er niets mis is met schrijven over wat je kent, en dat het grote ook in het zeer kleinschalige kan zitten. Ik vind dat de man te snel vergeten is, al is dat misschien met wel meer literaire grootheden zo: toen we onlangs de sterfdatum van Gerrit Komrij herdachten, was er amper een haan die ernaar kraaide.

Laat me Brands even alle eer aandoen door te eindigen met een o zo ontroerend gedicht van hem, over, jawel, het kleinschalige en datgene wat hij kent. Op jou, Wim.

Te schrijven zoals mijn grootouders

Te schrijven zoals mijn grootouders
een telefoongesprek voerden.

Ze belden nooit, ze werden
een doodenkele keer gebeld

en konden tot aan het einde
van hun leven niet geloven

dat hun stemmen ook elders
klonken.

Hing de telefoon weer
op de plek van de koffiemolen,

zei mijn grootmoeder bijvoorbeeld
na lange tijd: ze zeggen dat ze komen

en mijn grootvader: wil je dat ik
erlangs rijd?

Ann De Craemer