Nog steeds tweederangsburgers

In Arbeidsmigranten in Nederland uit 2022 kaart Hassnae Bouazza een probleem aan dat bepaald niet nieuw is: de slechte betaling, arbeidsomstandigheden en mensonwaardige huisvesting – kortom: de uitbuiting – van mensen, vaak afkomstig uit z.g. Oostbloklanden, die hier komen werken in laagbetaalde banen, in het Westland, bij Post NL of DHL, bij G-star of Bol.com of bij grote logistieke bedrijven. In het boek zijn de verhalen van zes mensen opgetekend, allen uit Polen, twee vrouwen en vier mannen. Tussen deze verhalen staan, in een iets ander lettertype, korte intermezzo’s waarin Hassnae Bouazza vertelt over haar eerste ontmoeting met de geïnterviewde persoon. Het boek eidingt met een Nawoord van Petra Bolster, lid van het dagelijks bestuur en internationaal secretaris van de FNV.

Het boek begint met het verhaal van Janusz, die al 11 jaar in Nederland bij Post NL werkt, maar nog steeds geen vast contract heeft, omdat ‘zijn functie niet toekomstbestendig is’. Hij is hier volledig gesettled, is getrouwd en woont in een eigen huis, maar blijft het gevoel houden dat dit alles hem dit zo maar kan worden ontnomen. Hij signaleert dat de situatie voor arbeidsmigranten tegenwoordig veel slechter is dan toen hijzelf en zijn vrouw naar Nederland kwamen: ‘Alles is achteruitgegaan. De woningen waar mensen worden ondergebracht, de manier waarop ze worden behandeld. Vroeger kreeg je nog iets van begeleiding […]. Uitzendbureau’s doen wat ze willen, ze schuiven mensen door … alsof het pionnetjes zijn.’

De uitzendbureaus waar deze specifieke groep werknemers mee te maken krijgt, worden in alle interviews genoemd als de bron van veel kwaad. Ze werven actief mensen in Polen of bijvoorbeeld Roemenië met de belofte dat er in het verre Nederland goud geld te verdienen is. Vaak blijkt bij aankomst dat er slechts werk is voor een paar uur per dag (dus weinig verdienste), terwijl voor de ‘huisvesting’ (een bed in een overvol huis) al wel dik betaald moet worden. Zo begint de arbeidsmigrant met schuld en afhankelijkheid bij het uitzendbureau. Het gaat hier niet om één specifieke rotte appel onder de uitzendbureaus, maar om een algemeen voorkomend fenomeen. Overigens is het onthutsend om te lezen dat er 14.000 (veertienduizend) bureaus actief zijn op dit terrein. De bedrijven die gebruik maken van de uitzendbureaus kunnen zich er gemakkelijk achter  verschuilen; zoals Petra Bolster erkent, worden op deze manier ‘productieketens en arbeidsverhoudingen ondoorzichtig’ en wordt ‘verantwoordelijkheid weggeorganiseerd.’

Is er eenmaal werk gevonden, dan krijgen de nieuwe, buitenlandse werknemers te maken met zaken als ondoorzichtige afrekeningen van de gewerkte uren: heeft de werkgever die uren wel correct doorgegeven aan het uitzendbureau en is dat te vertrouwen? En dan zijn er de ‘targets’ . Die moeten gehaald worden, op straffe van onmiddellijk ontslag. Ook als de werknemer nieuw en nog helemaal niet ingewerkt is, ook als de werktijd eigenlijk al is afgelopen. Wie die targets bepalen, is onbekend. Ook de roosters zijn een bron van onvrede.

Magda, een jonge Poolse vrouw die gehuisvest is op een voormalig vakantiepark in een piepkleine bungalow die ze met zes anderen deelt, vertelt, hoe de onmogelijke roosters, waarop de werknemer geen enkele invloed heeft, het werken extra zwaar maken. Soms wordt iemand de ene dag bij de nachtploeg, en de volgende dag al weer bij de ochtendploeg ingedeeld. Hoe moet je dan voldoende slapen? Het resultaat is overmoeide, prikkelbare mensen die als zombies hun werk doen en vervolgens in hun overbevolkte huizen, met één wc, één badkamer en één koelkast, elkaar om elke kleinigheid in de haren vliegen. ‘En dan vinden ze het raar dat veel mensen doodmoe op het werk verschijnen.’

Wat vooral naar voren komt in de klachten van de arbeidsmigranten die aan het woord komen (waaronder een aantal vakbondsleden), is de afschuw van de onrechtvaardigheid en de vernederingen die ingebakken zitten in het systeem en waaraan iedereen meedoet, ook collega’s die al langer bij een bepaald bedrijf werken, ook als die zelf als buitenlandse arbeidsmigrant zijn begonnen. Treurig feit is dat, volgens Lukasz, die zichzelf beschouwt als een ‘eeuwige optimist’, ook van veel Poolse coördinatoren, die speciaal zijn aangesteld om in de eigen taal met werknemers te kunnen spreken, niet veel steun te verwachten valt: ‘denk maar niet dat zij sympathieker of behulpzamer zijn, integendeel‘.

Al met al is dit geen vrolijk boek, ook al omdat Petra Bolster van de FNV in het nawoord geen enkel uitzicht geeft op oplossingen en betere regelgeving. Zoals zij aangeeft, is de problematiek bepaald niet nieuw; een advies van de commissie Roemer uit 2020 (Geen Tweederangsburgers) is in feite een herhaling van zetten van het advies van de commissie Koopmans uit 2011, ‘met exact dezelfde analyses en aanbevelingen’, en is het dus, volgens Janusz, alleen maar slechter geworden. Zelfs Roemers’ voorgestelde maatregel dat iedere arbeidsmigrant binnen drie jaar minimaal over een eigen kamer moet kunnen beschikken, bleek in de praktijd onhaalbaar (zie ook NRC van 23 augustus). Bolster lijkt te suggereren dat arbeidsmigranten de situatie voor zichzelf en anderen alleen kunnen verbeteren door hun verhaal te doen, zoals in dit boek en dat ze dit doen ‘met volle steun van de FNV die voor, naast en achter mensen staat die opkomen voor hun rechten als werknemer’. Meer dan deze holle retoriek zit er kennelijk niet in.

Thea Summerfield

Hassnae Bouazza – Arbeidsmigranten in Nederland. Verhalen en Getuigenissen. De Arbeiderspers, Amsterdam in samenwerking met de FNV. 132 blz. € 15,-.