Zelfonthulling

‘Mag ik u vragen, hoort u tot de andere sekse?’
We zitten in een eenpersoonskamer, ik op een klapstoel, zij aan een handvol kabels en slangen, kussen in de rug. Twintig minuten geleden stapte ik bij haar binnen. Ze is nabij de dood geweest. Opeens overkomt je iets en dan kan het lieve leven opeens voorbij zijn – en ik hou zo van het leven, zegt ze. Er is een klik. Soms is dat zo. Dat zit in het eerste oogcontact, in de eerste woorden bij binnenkomst, de timing. Het komt door iets dat pas in de loop van het gesprek duidelijk wordt.

In zo’n vraag hoor ik veel: verlegenheid, lef, een onhandigheid van formuleren. Ze lijkt te verwijzen naar oude opvattingen rondom homoseksualiteit. Fysiek ben je een man maar in je borst schuilt een vrouwelijke ziel. Of andersom. Het derde geslacht. Dat ik daar aan dacht komt door de vrolijke presentatie van Hij/hem. Een ABC van Regenboogboeken aan de Universiteit van Leiden. Er waren korte lezingen over het werk van James Baldwin, Didier Eribon, Tom Lanoye, James Purdy en Alice Oseman en in het nagesprek ging het over die hele waaier aan identiteiten die gezien en gehoord wil worden. Louis Couperus werd genoemd en of hij nu non-binair was of toch homoseksueel? Zelf leerde ik, bijna veertig jaar geleden, van Couperus het begrip androgyn en nog steeds hou ik erg van het woord. Androgynie paste in de muzieksmaak die ik in de jaren tachtig had. New wave, veel synthesizers. Er was op de middelbare school een heuse discussie of Boy George een vrouw of een man was. Ik vond mezelf te lelijk om in kledingkeuze en make-up te kiezen voor androgynie en als een Boy George of als een dandy als Couperus door het leven te gaan. Lange tijd was ik liever maar wat grijzig in gedrag en kledingkeuze.

Goed, zij heeft haar vraag gesteld. En nu niet meteen die vraag met een wedervraag beantwoorden en verder zwijgen, maar kijken wat het betekent als je ook iets over jezelf hebt verteld. Ik ben wel van de richting van de (professionele) zelfonthulling. Hoe zij vervolgens mijn antwoord oppikt en hoe zij verder vertelt, raakt me op een manier waarop ik niet had gerekend. Er is een herkenning die dieper gaat. Verdorie, daarom was er meteen contact! Zij, een vrouw uit een andere stad en een andere provincie, had in de straat van mijn jeugd kunnen wonen, in de kalme wereld van huisvrouwen, geboende stoepen en achtertuintjes met witgoed aan de waslijnen. De wereld van laaggeletterde gezagsgetrouwen. De klasse van nette arbeiders, de doe-maar-gewoners. Ze zijn mij vertrouwd, aan hun werkelijkheid wilde ik ontsnappen. Daarom waren Boy George op televisie en Louis Couperus uit de bibliotheek zo spannend anders. Bij hen hoorde ik thuis, vond ik.
Kleed je als een fat, wees ongrijpbaar queer als Boy George.
Maar de doe-maar-gewoners reisden in de loop van de tijd onopgemerkt onder mijn huid met mij mee.
Tot in deze ziekenhuiskamer.
Zou ik me bij een Boy George of Couperus ook zo op mijn gemak hebben gevoeld, wanneer zij hier tegenover me hadden gezeten in plaats van deze vrouw?
Het wordt tijd om opnieuw mijn nagels te lakken.

Eric de Rooij

(Foto: de Leidse auteurs van Hij/hem. Een ABC van Regenboogboeken: van links naar rechts: Looi van Kessel, Nick Tomberge, Ronny Boogaart, Matthijs Looij, Martijn Nicolaas)