Schrijvers aller landen, verenigt u!

Werk houdt schrijvers wereldwijd bezig. In 2020 kregen we al Seizoensarbeid van de Duitse Heike Geißler over haar zomerbaantje in een Amazon warehouse. Afgelopen zomer kwam de Franse Claire Baglin met Werken voor de kost, waarin ze herinneringen ophaalt aan haar tijd in een fastfoodrestaurant. Nu hebben we ook nog De fabriek van de Japanse Hiroko Oyamada, gebaseerd op haar ervaring als uitzendkracht bij een autofabrikant. Op zich is het niet ongebruikelijk dat schrijvers, toch een precaire beroepsgroep, af en toe hun inkomsten elders vandaan moeten halen. Maar wel lijkt het nieuw om uit die ervaring direct ook weer een literair slaatje te slaan. Om deze ervaringen in het ‘gewone’ werkleven ook direct weer in literatuur te willen analyseren. Maar wat willen deze schrijvers, met in dit geval Oyamada, nu eigenlijk precies over deze ervaringen kwijt? Wat zoeken ze precies op de werkvloer?

In De fabriek volgen we drie figuren in een haast oneindige fabriek. Wat hier precies geproduceerd wordt, is niet helder, maar dat er gewerkt moet worden staat vast. Een van de hoofdpersonages voedt dagenlang papier aan de versnipperaar, terwijl een ander stapels drukproeven te corrigeren krijgt, waarop hij goed en fout na een paar uur al niet meer van elkaar weet te onderscheiden. De derde zou moeten instaan voor het aanbrengen van groene daken in heel de fabriek, maar dient zich eigenlijk alleen maar bezig te houden met het organiseren van het jaarlijkse mos-observatie event voor kinderen van fabrieksmedewerkers. (Mos-excursies zijn overigens een echte hype in Japan. Google maar.) Ondertussen loopt het fabrieksterrein vol een niet te categoriseren soort aalscholvers, onnatuurlijk grote beverachtigen en een oud medewerker, die met de bijnaam Boskabouter Broekentrekker een nabijgelegen stuk bos onveilig maakt, door iedereen die er langsloopt van zijn broek te ontdoen.

Zoals uit de bovenstaande beschrijving misschien al valt af te leiden, is het Oyamada, in deze toch al niet erg lijvige novelle, niet direct om het plot te doen. Het gaat haar eerder om het neerzetten van een sfeer van absurditeit en doelloosheid, waar ze haar personages dan weer op kan laten reflecteren. Het hele boek staat vol met semi-filosofische beschouwingen over het nut en de nutteloosheid van werk en welk effect dat op de medewerkers van de fabriek heeft:

Natuurlijk kan om het even wie dit werk doen, ook een bejaarde, ook een chronisch zieke, en voor iemand zo jong als ik, die bij wijze van spreken nog haar hele leven voor zich heeft, is het misschien niet fair en ongelukkig, maar tal van jongeren zitten noodgedwongen in hun kamertje te niksen, afgesloten van de wereld. Als je wilt werken en je slaagt daarin, is dat iets om dankbaar voor te zijn. Ik kan onmogelijk niet dankbaar zijn. Te meer omdat ik niet eens wil werken. Eerlijk gezegd wil ik niet werken. Een levensdoel, de zin van het leven, dat soort dingen houdt geen enkel verband met arbeid. Vroeger heb ik weleens gedacht dat er een verband moest zijn, maar inmiddels weet ik al te goed dat dat niet zo is.

Dit soort beslommeringen geven het boek nogal een melancholische en gelaten sfeer mee. Hoe gek of absurd de situaties in de fabriek ook mogen worden, de personages ondergaan ze zonder er al te veel van op te kijken of zich er echt zorgen over te maken. Je hebt het gevoel dat ze eigenlijk niet in de fabriek zouden willen zijn, maar niemand komt op het idee om op te staan en ontslag te nemen of gewoon eens iets baldadigs te doen. Niemand trekt de stoute schoenen aan. Dat maakt dan ook dat na een sterk en verrassend begin, de rek al snel uit het verhaal verdwijnt. Als lezer kabbel je mee van situatie naar situatie, zonder dat deze iets wezenlijks aan de personages lijken te veranderen. Het kan Oyamada dan wel om de sfeer te doen zijn, maar zolang die sfeer niks wezenlijks oproept, zit je, net als het personage van de corrector in het boek, pagina na pagina om te slaan, zonder te beseffen waar dat nu eigenlijk voor dient.

Mocht Oyamada tussen de regels door nu nog met wereldveranderende kijk op arbeid zijn gekomen, dan was het lezen van dit korte boekje misschien nog waard geweest. Maar ook daar serveert ze de lezer niet meer dan platitudes over werk als een soort noodzakelijk kwaad. Misschien had Oyamada er beter aan gedaan eerst het werk van David Graeber over bullshitjobs tot zich te nemen. Of Marx, godbetert. Een beetje opstandig arbeidsethos had van dit boek in ieder geval een stuk leukere leeservaring gemaakt.

Jonathan van der Horst

Hiroko Oyamada – De fabriek. Uit het Japans vertaald door Luk Van Haute. Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen. 176 blz. € 18,99.