Nog steeds vitaal

Hugo Claus behoeft als schrijver weinig introductie. Verder dan slechts een introductie zal de biografie De levens van Claus gaan, die, 848 pagina’s dik, binnenkort bij De Bezige Bij zal verschijnen. Dat was vast een mooie aanleiding om De Oostakkerse gedichten van Claus opnieuw uit te geven. Zijn deze gedichten bijna vijftig jaar later nog te pruimen? Is er nog iets nieuws over te zeggen? Laat ik dit niet gehinderd door voorkennis als een bundel uit deze tijd lezen.

De bundel bestaat uit drie series gedichten en eindigt met vier verklaringen, die ik buiten de bespreking laat. Bij de gedichten valt op dat elke regel met een hoofdletter begint, ook als de syntactische noodzaak ontbreekt, dat er veel beelden op elkaar worden gestapeld, en dat die beelden soms erg wild zijn, levenslustig. Deze ‘bruisende vitaliteit’ (aldus de achterflap) is het best te herkennen in de tweede serie ‘Een vrouw’ die inderdaad zorgt voor een ‘indringende leeservaring’. Uit alle series een gedicht, eerst uit ‘De ingewijde’:

Verjarend

Het veranderd dier dat ik ben
Verjaart vandaag
En kent zijn kennel
Voor de vier en twintigste maal

Aan de tralies van de wereld
Woont het wreed en groeit
Als een kat in huis
Die hoog de krolse bruid bespringt

Soms zie ik hoe het kinderlijk en
Razend scharrelt
Tussen de mazen
En zoekt naar de jaren die mij

Maken wat ik ben: veranderd
Dier vandaag en kind
Dat paart en wandelt
In verbranding. In mijn kennel

Verjaar ik: vlinder
Bloed en nachtelijk.

De eerste regel roept meteen al veel op. Blijkbaar is de ik symbolisch een dier en ook nog eens veranderd. Daarna blijkt hij jarig. Hij voelt zich opgesloten, wat blijkt uit ‘kennel’ – overigens wordt daarmee ook ‘achtergelaten’ opgeroepen – en tralies. Hoe kan een dier ‘wreed’ wonen? Een kat in huis wordt misschien al maar tammer, want hoeft niet meer te jagen. Toch bespringt de kat, de ik dus, ‘hoog de krolse bruid’. Kennelijk is er in de kennel toch nog een vrouw te bekennen. Hoe is dit dan te lezen: jongeman voelt zich kleingehouden in een kleine gemeenschap, droomt van grootse dingen, en is ondertussen getrouwd. In de derde strofe lijkt de ik zichzelf te willen begrijpen, en dat de ik ook beseft nog niet helemaal volwassen te zijn. Vreemd is de combinatie ‘kind’ en ‘paart’, want een parende kat zou begrijpelijk zijn, een parend kind is qua taal wat vreemd, daardoor ook wat spannend. Hetzelfde geldt voor ‘wandelt in verbranding’. Dat klinkt prachtig, maar wat is het precies? Geeft de verbranding een groot verlangen aan, maar zorgt de figuurlijke kennel er voor dat de ik niet kan rennen en hooguit kan wandelen? Sowieso klinkt dit gedicht prachtig, met alle klankverbindingen: veranderd-verjaart-vandaag, kent-kennel, wereld-woont-wreed enzovoorts. Dat het dier opeens een vlinder wordt was niet te verwachten, maar staat de vlinder symbool voor een ontluiken, wat met het publiceren van deze bundel gebeurde. ‘Bloed en nachtelijk’ is onheilspellend, maar welk onheil precies? Uit de serie ‘Een vrouw”:

Een vrouw (1)

Met schaterend haar,
Met meeuwenogen, met de buidel op de buik,
Een moeder of een goede verrader,
Wie kent deze laaiende vrouw?

Haar nagels naderen mijn hout,
Haar klauwzeer wekt mijn jachtige huid,
Als een jachthoorn hangt zij in mijn haar te tuiten.

Zij nadert in vouwen en in schicht,
In hitte, in hars, in klatering,
Terwijl in staat van begeerte,
Gestrekt als een geweer en onherroepelijk
In staat van aanval en van moord ik
Omvat, doorploeg en vel,
Gebogen, geknield, het geurend dier
Tussen de lederzachte knieën.

Zij splijt mijn kegel
In de bekende warmte.

Een lezer kan zich wat voorstellen bij ‘schaterend haar’, met de associatie schitterend, vrolijk, lachend. Een ‘buidel op de buik’ kan iets met zwangerschap te maken hebben, zeker als daarna ‘moeder’ wordt genoemd. ‘jachtige huid’ die gewekt wordt, is ook origineel: van alles wat gewekt wordt door ‘nagels naderen mijn hout’ zou deze lezer niet snel aan huid denken. De klankverbindingen dringen zich ook in dit gedicht massaal op, maar pas bij een rustige herlezing. Bijvoorbeeld: buik-hout-huid-tuiten. Het is allemaal direct en lichamelijk. Ook de opsomming waarmee de derde strofe begint hoort qua klank bij elkaar en klinkt na bijna vijftig jaar nog steeds fris. ‘Zij nadert in klatering’: schitterend. Het beeld van aanval en moord om iets seksueels te symboliseren is niet erg nieuw. De laatste twee regels: ‘Zij splijt mijn kegel / In de bekende warmte.’ is wel weer wild: hier lijkt de vrouw de seksuele agressor. Hoewel het beeld van een gespleten ‘kegel’ menig nachtmerrie zal veroorzaken – ‘omvat’ of zo, in plaats van ‘splijt’ is accurater – is het juist deze hyperbool die wat naar adem doet snakken. Dat is het: vol op de trommel, grote woorden (‘begeerte’ wat ook weer resoneert met ‘Gestrekt’ en ‘geweer’), en alles doorspekt met technisch vaardige klankverbindingen. Uit ‘Het klemwoord: huis’:

Het klemwoord: huis (11)

Winden waren rond als waren zij
Honden.
Hun halsketting – de zeven ronde heuvels –
Slaat een ring om hun roep

Zoals bloed in de wonde wordt geslagen,
Zoals een kind in een zak wordt gedragen en
Blaft.
De wind wiedt in zuchtige weiden

En jaagt de vluchtende belagers in een grassenzee,
In turf, in mos, over de trage stenen, in een bedding
Tot zij knielen,
Vermagerd, wit en mak.

Lager,
In het koren, koren, staat de zomerhaan en
Bevrucht in zonneslagen de zinkende maagd – zij spant
Rond zijn krijsende kam.

In deze serie gaat de dichter nog steeds vol op de trommel, zijn de klankverbindingen talrijk, zijn er al dan niet symbolische dieren. Toch spreekt deze serie wat minder aan, omdat die wat afstandelijker lijkt, meer beschrijvend. Het kan een omschrijving zijn van de plaats van de bundeltitel, en misschien herkennen mensen een plaats. Een regel als ‘Zoals bloed in de wonde wordt geslagen’ is zeer raadselachtig. Meestal komt bloed uit een wond, en niet erin. Hier is net als het eerste geciteerde gedicht een kind, en nu niet als kat, maar als hond. De ‘zomerhaan’ zal ook symbool staan. Hoe kan een maagd én zinken én rond zijn krijsende kam spannen? Is de zomerhaan dan echt zo laag. Is laag ook symbolisch? Wat is ‘bevrucht in zonneslagen’, wat iemand niet ontmaagt? Het gedicht lijkt wat onpersoonlijker en minder makkelijk open te breken.

Erik-Jan Hummel

Hugo Claus – De Oostakkerse gedichten. De Bezige Bij, Amsterdam. 80 blz. € 20,25.