‘Dat een mens een lichaam is’

Wie Park Life van de Japanse auteur Shuichi Yoshida binnen wandelt, brengt niet alleen een bezoek aan Hibiya Park, een oase van rust midden in Tokio, maar belandt geleidelijk aan ook in een plek van vertraging en bezinning. Het bijzondere park met al zijn verschillende aanzichten en sferen ontstijgt steeds meer de statuur van alleen maar een park om de lunchpauze in door te brengen, en wordt een wonderschone metafoor voor het leven met al zijn grillige ontmoetingen en onbeantwoorde vragen.

Het perspectief ligt bij een jongeman die in de metro een paar woorden heeft gewisseld met een vreemde vrouw, die hij daarna steeds opnieuw in het park tegenkomt. De ontmoeting in de metro was een bijna magische. Hij keek naar een advertentie achter glas van het Japans Netwerk voor Orgaantransplantatie, waarop stond: ‘Ook na uw dood leeft er iets voort. Dat is uw wil.’ Als hij hardop zegt dat hij daar de koude rillingen van krijgt, terwijl hij zijn vinger op het glas drukt, is hij even vergeten dat zijn oudere collega al eerder is uitgestapt. Nu lijkt het alsof hij spreekt tegen de vreemde vrouw die achter hem staat en in het glas wordt weerspiegeld. Als hij verschrikt achteromkijkt, beaamt de vrouw wat hij zegt en redt hem op die manier van een ongemakkelijke situatie.

Deze ontmoeting is in wezen exemplarisch voor alle volgende ontmoetingen: terwijl hijzelf wat afwachtend en soms wat verstrooid is, is de vrouw alert, direct en spitsvondig. Hun gesprekken beginnen vaak bij oppervlakkigheden, maar daaronder ligt een diepere laag, waarin grote levensvragen weerspiegelen. Ondertussen kom je te weten dat de jongeman een tijdje in het huis van zijn vrienden woont, die een poosje weg zijn, om op hun aap Lagerfeld te passen, die zij als huisdier houden. Terwijl hij daar verblijft, logeert zijn moeder in zijn eigen huis. Het is alsof ze allemaal een langs elkaar heen leven, waardoor zich een gevoel van eenzaamheid in het verhaal opdringt. Zelf merkt hij op dat hij, om het goed met mensen te kunnen vinden, in het weekend het liefst niemand ziet en spreekt.

Op momenten dat hij alleen is, beland je soms in prachtige bespiegelingen over het leven. Zo bedenkt hij, terwijl hij Lagerfeld in bad doet, dat hij soms naar nieuwsbeelden van oorlogsrampen kijkt met het geluid uit en dat hem dan steeds opnieuw frappeert dat de mens een lichaam is. Zodra hij het geluid aanzet, hoort hij de woorden van Bin Laden, Bush, Powell, Sharon en Arafat en daaruit vormen zich gedachten, waaruit ook weer van alles ontstaat, maar zodra hij het geluid opnieuw uitzet, zijn er alleen nog maar lichamen die lopen, zitten liggen:

Ik kan me dan niet meer voorstellen dat het vermagerde lichaam van Bin Laden iets kwaads doet en omgekeerd kan ik me ook niet voorstellen dat het gezonde lichaam van Bush in staat is iets op te lossen. In de geluidloze nieuwsbeelden blijken om de een of andere reden alleen lichamen buitensporige schade op te lopen.

De eenvoudige observaties werpen een licht op de nietigheid van de mens in een veel te grote wereld. Als de vriendin voor even thuiskomt om er vervolgens meteen vandoor te gaan, probeert de jongen haar nog even tegen te houden, als om zijn eenzaamheid te verdrijven. Even later zit hij toch weer alleen op de bank in de donkere woonkamer en ziet ‘in een hoekje van de nachthemel de grote blauwe maan, die zich daar niet comfortabel lijkt te voelen.’ Ook de jongeman lijkt nergens helemaal te gronden. Zijn leven lijkt aan hem voorbij te gaan, maar ondertussen voel je hoezeer hij mens is en hunkert naar contact. Voor een etalage blijft hij gebiologeerd staan kijken naar anatomische modellen, waar je de organen uit kunt halen. Ook de anatomische schetsen van Leonardo da Vinci komen langs. De vergankelijkheid van het menselijk lichaam en de mogelijkheid tot onderlinge uitwisseling van organen roepen het verlangen op naar verbondenheid.

De bijzondere gesprekken en observaties nodigen uit tot spiegelen en binnenstebuiten keren. Als de jongen opmerkt dat hij het gevoel heeft dat hij zijn lichaam in bruikleen heeft als hij zijn hart, lever en oogballen zou kunnen uitlenen, antwoordt de vrouw dat de buitenkant persoonlijk is, maar de volledige inhoud gemeenschappelijk goed van de mensheid, precies andersom als bij een flatgebouw. Als de jongen zich het park van bovenaf voorstelt, lijkt het op een menselijk lichaam. In het park is een oudere man die steeds probeert een ballon op te laten. De simpele beelden roepen een wereld van ontroerende associaties en betekenissen op.

Park Life, waarmee de auteur de prestigieuze, Japanse literaire Akutagawaprijs won, beweegt zich voortdurend tussen vervreemding en intimiteit, vluchtigheid en verlangen naar bestendigheid en verbinding. Het werpt een verhelderend licht op ons tijdelijke bestaan in de huidige, moderne tijd, waarin we weliswaar eenzaam zijn, maar niet zonder de ander kunnen.

Dietske Geerlings

Shuichi Yoshida – Park Life. Vertaald door Luk Van Haute. Zirimiri Press, Amsterdam. 128 blz. € 20,50.