Jean-Christophe – de drie boeken van deel 2

Jean-Christophe, de tien boeken tellende, tussen 1904 en 1912 verschenen romancyclus van de Franse auteur en Nobelprijswinnaar Romain Rolland (1866 – 1944), wordt in een Nederlandse vertaling in drie delen uitgegeven door Meulenhoff. Het eerste deel, Dageraad, kwam in het voorjaar van 2023 uit en werd op 5 april op deze plek besproken. Nu is er het tweede deel, In Parijs, dat drie boeken omvat: De kermis op het plein, Antoinette en Binnenshuis. In juni 2024 zal het derde deel verschijnen, Het einde van een reis.

Dageraad eindigde met de vlucht uit Duitsland van (Jean-)Christophe, In Parijs begint met zijn aankomst in de lichtstad. In De kermis op het plein beschrijft Rolland Christophe’s verwoede pogingen om voet aan de grond te krijgen als componist, musicus en muziekcriticus. Rolland, kenner van klassiek muziek en Beethoven-adept, heeft aan het leven van de laatste elementen ontleend om dat van Christophe gestalte te geven.
Cristophe stapelt mislukking op mislukking, deels omdat het zelfingenomen Parijse muziekwereldje hem niet serieus neemt, deels ten gevolge van zijn moeilijke karakter, dat het hem onmogelijk maakt bescheidenheid te tonen als hij meent dat die vals zou zijn en dat hem nogal eens woedaanvallen bezorgt, zodat hij uit de salons geweerd wordt.

In Antoinette grijpt Rolland een eerder beschreven ontmoeting in Duitsland van Christophe met een Franse jonge vrouw aan voor de boeklange introductie van een personage dat in Binnenshuis een belangrijke rol gaat spelen. Het gaat om Olivier, die de broer is van Antoinette. Deze fijnzinnige, literair begaafde jongeman wordt Christophe’s boezemvriend. In Binnenshuis wonen ze samen en werken hard aan het verwerven van muzikaal, respectievelijk schrijfsucces.

Een van Rollands motieven om Jean-Christophe te schrijven was om aan te tonen dat de verhouding tussen Frankrijk en Duitsland helemaal niet de onoverbrugbare tegenstelling was die ‘men’ er aan weerskanten van de grens in wilde zien. Onoverbrugbaar, omdat de volksaard van respectievelijk de rationalistische Fransen en die van de in romantiek gedrenkte Duitsers volkomen incompatibel zouden zijn. Die veronderstelde incompatibiliteit zou elk interstatelijk Frans-Duits probleem in oorlog kunnen doen ontaarden. En problemen genoeg, denk aan de kwestie Elzas-Lotharingen. Wat Rolland doet is de scherpe kantjes afvijlen van de opvattingen die Fransen en Duitsers over elkaar koesteren en laten zien dat er behalve verschillen ook overeenkomsten zijn. Zoveel zelfs dat een Franse en een Duitse jongeman best boezemvrienden kunnen worden.

Twee jaar na voltooiing van Jean-Christophe brak de Eerste Wereldoorlog uit. Als middel om de vrede te bewaren heeft Rollands romancyclus dus gefaald. Toch kreeg hij er in het oorlogsjaar 1915 (!) de Nobelprijs voor Literatuur voor.

De beelden die bevolkingen van staten wederzijds van elkaar vormen en koesteren, zijn stereotypen. Dat wil zeggen: ruwe generalisaties met een zeer gebrekkige relatie met de werkelijkheid. Daar waar nationalisme hoogtij viert worden wereldbeelden gesmeed, bepaald door dergelijke stereotypen, met als vanzelfsprekende uitgangspunt dat de eigen nationale volksaard – wat dat ook moge zijn – superieur is aan alle andere, die met het nodige wantrouwen bekeken moeten worden.

De negentiende eeuw is niet alleen die van de industriële revolutie, maar ook die van nationalisme. Krachtig nationalisme, welteverstaan. De in de tweede helft van de eeuw opkomende socialistische beweging mocht dan internationalistisch zijn, in 1914 marcheerden proletariërs aller landen naar het front om elkaar overhoop te schieten, in liederen fel-nationalistische vooroordelen bezingend in plaats van De Internationale. De kracht van die internationale gerichtheid bleek in het niet te vallen bij die van nationalisme, want ‘niets verbroedert zo snel als gemeenschappelijke vooroordelen’ (J. van Schaijk). Gezien de actuele electorale triomfen van rechts-nationalistische politieke bewegingen is dat nog steeds zo trouwens.

Dat heeft onder meer te maken met de kracht van stereotypen, waar vooroordelen een subgroep van zijn. Hoe gebrekkig hun relatie met de werkelijkheid ook mag zijn, mensen gebruiken ze maar al te graag om greep op de zo complexe wereld te krijgen. Om dezelfde reden doen de meeste mensen er zelfs geen afstand van als die wereld laat zien dat ze niet kloppen. Dan roepen ze, lak hebbend aan logica: dat zijn de uitzonderingen die de regel bevestigen.

Ook Rolland lijkt te lijden aan liefde voor volksaard-stereotypen. Keer op keer voert hij stereotiepe beelden over Fransen en Duitsers aan om hun respectieve denk- en handelwijzen te verklaren. Weliswaar volgt vaak analyse waaruit moet blijken dat de verschillen tussen beide volkskarakters minder groot zijn dan ze vaak worden voorgesteld en niet tot ernstige conflicten hoeven te leiden, maar simpelweg laten zien of zelfs maar zeggen dat ruime meerderheden van de Fransen, respectievelijk de Duitsers niet aan die stereotypen voldoen, doet hij niet. Naar we mogen aannemen omdat ook hij gevangen zit in het nationalistische discours.

De pijnlijke consequentie daarvan blijkt als hij joden opvoert in de vertelling, wat nogal eens het geval is in de drie boeken van dit tweede deel. Rolland was beslist geen kwaadaardige antisemiet, maar met wat hij, elke keer als hij een jood in het verhaal laat opdoemen, over een veronderstelde joodse aard te berde brengt, is een uit meest negatieve stereotypen opgebouwd portret. Een portret dat na 1945 en tot voor kort wegens zijn antisemitische strekking geweerd zou worden uit het publieke domein.

Thomas Huttinga, die het voorwoord bij dit tweede deel schreef, merkt op dat Rollands positie ten aanzien van joden ambivalent was. Wat zoveel blijkt te betekenen als: fanatisme en haat waren hem vreemd, hij meed omgang met joden niet en rekende sommige tot zijn vrienden, maar tot (zelf-)kritisch afstand nemen van het antisemitisme en tot doorprikken als vals van de vooroordelen, alomtegenwoordig in het Europa van zijn tijd, was hij niet in staat. Niet in zijn romans en ook niet in zijn dagboeken.

Dat maakt Jean-Christophe echter niet tot een literaire mislukking. Het verhaal van de wording van Christophe’s genie als componist, van zijn lastige karakter, van zijn opboksen tegen minachting en afwijzing en van zijn voortdurende strijd tegen armoede, grijpt aan en houdt de spanning erin, ook al zakt het tempo soms in. Zijn onvermogen om kritisch om te gaan met stereotypen mag Rolland kwalijk worden genomen, maar toch: wat met name deze drie boeken van de cyclus interessant maakt, is dat ze een staalkaart bieden van wat het collectieve bewustzijn in het fin de siècle (dat tot 1914 doorloopt) bevatte aan stereotypen over de eigen natie, die van anderen en over joden. En dan bedoel ik niet alleen interessant vanuit historisch oogpunt. Stereotypen zijn taai. Een deel van wat rond 1900 aan stereotiepe ideeën werd aangehangen, heeft zijn weg gevonden naar het nu. Van de meeste negatieve stereotypen begreep men tot voor kort wel dat je die in het openbaar maar beter niet uitsprak, maar de ruk naar rechts, preciezer: naar rechts-nationalisme, gaat gepaard met het weer ruim baan maken in het publieke domein voor het uiten van zulke opvattingen, antisemitische incluis.

Hans van der Heijde

Romain Rolland, In Parijs – Jean-Christophe, deel 2. Vertaald door Tatjana Daan. Voorwoord van Thomas Huttinga. Meulenhoff, Amsterdam. 466 blz. € 34,99.