Personage als oliemannetje

Soms staat in een openingszin al een hele roman. Dat is ook zo bij Augustus, de tweede roman van Eric de Rooij, die begint als volgt: ‘Drie dagen nadat Maurits en ik seks hadden in een goedkoop Schevenings hotel viel mijn blik bij toeval op een klein bericht in de regionale avondkrant over een gewelddadig, zelfs dodelijk voorval in een van de kleinste straten van Hilversum.’ Wat simpel gezegd bestaat de roman uit twee verhalen, waarvan eentje culmineert in seks met Maurits en het andere in een dodelijk voorval. De locatie, ‘een van de kleinste straten van Hilversum’ is misschien nog belangrijker voor het verhaal dan het dodelijke voorval.

De hoofdpersoon is Erik, zijn belangrijkste vrienden zijn Maurits en Johannes; Johannes gaat dood in ‘het voorval’. Erik is niet bepaald een wild of excentriek personage. Zo heeft hij de nodige overwegingen over zijn puisten. Hij lijkt eerder een soort toneel te zijn, of de camera waardoor we de meer interessante personages zoals Maurits en Freddy mogen observeren. Eriks moeder zegt daarover:

’Je bent een oliemannetje,’ zei mijn moeder nadat ze me weer te lang aan de telefoon had horen praten met Anja of Frits of Johannes. ‘Je onderhandelt en pleit voor anderen, maar wat wil je zelf?’ Ik had geen idee. Ik wist wel dat ik me gelukkig voelde zodra ik mezelf vergat, me niet hoefde bezig te houden met mijn eigen belangen.

Het zijn precies deze eigenschappen van Erik die zowel de kracht als de zwakte van deze roman zijn. Aan de ene kant krijgt de lezer een mooi beeld van andere personages, een beeld van een tijdsgewricht, aan de andere kant denk je als lezer wel eens: waarom ligt het perspectief niet bij een ander personage? Het wordt helemaal vreemd als in het tweede verhaal het perspectief niet meer bij Erik ligt, of dat Erik vooral wat te horen krijgt van anderen. Dan is het alsof Erik met zijn camera een bioscoopfilm filmt: de lezer staat dan op een te grote afstand. Als Erik er al niet echt bij is, hoe moet de lezer er dan bij zijn?

Het heeft iets van een onschuldig jongensavontuur als Erik en Maurits op stap gaan in Amsterdam, vooral in de gay scene, ‘voor de muziek’. Het is lollig als Maurits een advertentie zet, dat hij als knappe jongeman op zoek is naar een ‘knuffelbeer’ en alleen reacties van mannen krijgt. Het heeft de vibes van Tinderen met een biertje erbij, maar we zijn in de jaren 80: je was nog niet openlijk homofiel, aids waarde rond. Een zeer sterke scène is dat Erik en Maurits op bezoek gaan bij Freddy, en dat komt vooral door Freddy. Hij is doortastend, wil van alles van Erik en Maurits, als erg op zijn hoede, met een vlindermes op zak. Dat hij belezen is, en literaire bijnamen geeft, steelt ook mijn hart. Hij is een mens, die het sneue van het bezoek van Erik en Maurits in laat zien. Zij zijn op zoek naar een onschuldig avontuur, gratis eten. Hij hunkert naar oprecht contact en is ondertussen doodsbang. De Rooij heeft net een novelle ingeleverd bij de uitgeverij; ik hoop van harte dat Freddy terugkomt.

Ook knap zijn de sprongen tussen heden en verleden, tussen werkelijkheid en fantasie, gedachte en verhaalheden. Soms prikkelt het de lezer even, en is de lezer even zoekende, maar nooit te lang, meestal een paar regels, en dan wordt het verhaal weer opgepakt. Een grappig voorbeeld is:

‘In een oogopslag had ik hem getaxeerd, mijn blik ging van voeten tot kruin met een korte stop ten hoogte van zijn kruis. Een knipoog. Ik zou met hem meegaan. Als was ik nog nooit met iemand meegegaan, ik wist dat ik mee zou gaan. Daarom zou mijn leven net zo beroerd eindigen als dat van mijn neef.
‘Zuigen,’ hoorde ik de vrouw zeggen. Ze keek me aan en zij niet alleen, haar man keek ook op van zijn krant, ze namen me allebei vorsend op.
‘Niet bijten, dat is slecht voor je tanden.’ Ze bewoog haar mond alsof ze me voor wilde doen hoe je op een zuurtje moest zuigen.’

De lezer denkt, oh ja, hij zat in de trein en had van een oudere mevrouw een zuurtje aangenomen, daar waren we gebleven. Ook sterk is de uitgesponnen jeugdherinnering waarin Erik met zijn familie op het strand is. Een oom vraagt of Erik in zijn oorlel wil bijten. Het is even vervreemdend, en het is ook wat onduidelijk waarom deze scène in de roman staat. Dat is juist verfrissend, want over het algemeen wordt er eerder te veel uitgelegd dan te weinig.

Het eerste deel is spannend: als lezer weet je dat Erik en Maurits bij elkaar in bed belanden. Je weet ook nog veel niet: wilden ze het allebei, wisten ze van zichzelf dat ze het wilden, van de ander, hoe kwamen ze erachter, hoe wordt zoiets opgebouwd? Het verhaal is dan erg klein: twee hoofdpersonen, een paar open plekken. Dat is anders in het tweede verhaal. De andere goede vriend van Erik, Johannes, is vermoord. Het is daarna meer een whydunnit dan een whodunnit. Het is jammer dat er veel extra personages een rol moeten hebben en het perspectief springt, soms om informatie te geven waar deze lezer best zonder had gekund. De rol van het geloof wordt meerdere keren aangestipt, maar het gaat niet echt de diepte in. Ook in dit verhaal is juist het niet handelen van Erik van kardinaal belang.

De roman doet deze lezer denken aan Mystiek lichaam van Frans Kellendonk, vanwege de scene, het tijdperk, de thema’s, maar vooral omdat Augustus een soort antithese is. Mystiek lichaam heeft zeer prominente, handelende personages, staat vol symboliek en is zeer ambitieus. Augustus heeft een oliemannetje als hoofdpersonage, legt meer uit en lijkt minder ambitieus.

Wat de ambitie is geweest, blijkt misschien in de verantwoording, waarin de auteur het heeft over autofictie, waarin: ‘bewust [wordt] gestreefd naar het opheffen van de scheidingslijn tussen fictie en niet-fictie: waargebeurde feiten worden vermengd met of verdraaid tot fictieve gegevens en omgekeerd.’ Het is misschien een verklaring waarom juist Erik het hoofdpersonage was, en niet Maurits of Johannes (of nog beter: Freddy). Het verklaart misschien waarom een prachtige jeugdherinnering erin verdwaald is geraakt.

Erik gaat ook vruchteloos naar het huis van Hans Warren, met diens dagboek op zak. Het staat wat los van deze recensie, maar in mijn kast vond ik de verzamelde gedichten van Hans Warren en daarin een gedicht waarvan ik hoop dat het de waarheid is geworden voor Erik, voor Freddy, als een bedankje. Erik en Freddy zouden het vast weten te waarderen.

Wat liefde is

Wat liefde is?
Ik weet het nog steeds niet.
Ik ben bij jou, honderden kilometers
van je vandaan. Ik vind je stoppels
in mijn scheergerei, en je geur
hangt in mijn bed.
Wanneer je bij me bent
word ik wanhopig, verlang ik
naar je vertrek.
Als heel de kamer naar je zweet ruikt
ben ik dronken van geluk, maar ik lucht
tot de vrieskou als je wegbent
en huil in het kuiltje waar je lag.
Ik zie je heftige neusvleugels,
je kreunt en steunt en vloekt
en slurpt en morst, en ik ben idolaat.
Wat liefde is?
Ik weet het niet, na vier jaar, met jou, zonder jou,
maar ik geloof dat ik van je hou.

Erik-Jan Hummel

Eric de Rooij – Augustus. Uitgeverij kleine Uil, Groningen. 224 blz. € 22,50.