De partij als boosdoener

Die Partei hat immer Recht, aldus het lijflied van de Sozialistische Einheitspartei Deutschlands (SED), de partij die van het stichtingsjaar 1949 tot de val van De Muur de staatsmacht in de DDR in handen had. Je hoeft geen diepzinnig denker te zijn om een tegenstrijdigheid te ontwaren tussen enerzijds het axioma dat de partij altijd gelijk heeft en anderzijds de tweede D van DDR, de D van ‘Democratische’. In vier jaar tijd waren de Duitsers in de oostelijke bezettingszone van een Führer die immer Recht hatte, gegaan naar een Partei die dat had, zou je kunnen zeggen.

Tijdens de eerste maanden van de Tweede Wereldoorlog, de periode van de drôle de guerre, schreef de Franse filosoof Simone Weil (1909 – 1943) Politiek zonder partijen, een essay met een pleidooi voor het elimineren van politieke partijen uit het democratische politieke landschap.

Davidsfonds Uitgeverij publiceerde in 2023 daarvan een vertaling van de hand van de Belgisch-Poolse filosoof Alicja Gescinska, die ook een voorwoord schreef en een eigen essay toevoegde, waarin ze dat van Weil kritisch analyseert.

Weils argumentatie, waarvan de logica op het eerste gezicht van gietijzer lijkt, voert haar tot deze conclusie:
‘Partijen zijn een geweldig mechanisme dat ervoor zorgt dat er in het hele land geen enkele geest zijn aandacht richt op de bepaling van wat, in publieke aangelegenheden, het goede, het rechtvaardige en het ware is.’

Voor zover die geesten er in bijvoorbeeld de DDR of Nazi-Duitsland wel waren en probeerden hun opvattingen openbaar te maken, belandden ze in de gevangenis of erger, kunnen we daar aan toevoegen.

Maar dan hebben we het over partijen en – waar ze de macht in handen kregen – éénpartijstaten met een totalitair karakter. Totalitair in de zin dat ze het doen en laten én het denken van de mensen onder hun bewind geheel wilden beheersen. Voor zulke partijen mag alles wat werkelijk is alleen worden begrepen binnen de kaders van de partij-ideologie, wat betekent dat de werkelijkheid achter een ideologisch gordijn verdwijnt. Het lijkt alsof alles politiek wordt, maar eigenlijk geldt het omgekeerde: niets is nog politiek.

Ten tijde van Weils schrijven waren communistische én fascistische partijen in Europa massabewegingen geworden, die bij alle onderlinge verschillen tenminste één ding gemeen hadden: ze verwierpen de parlementaire democratie. In de Sovjet-Unie heerste Stalin, in Duitsland en Italië respectievelijk Hitler en Mussolini, en elk van die drie wist zich blindelings gehoorzaamd door een massapartij-organisatie.

Zulke partijen zijn gevaarlijk, heel gevaarlijk gebleken en er is dus veel te zeggen voor het verwijderen ervan uit het politieke landschap. Weil maakt in haar essay echter geen onderscheid tussen zulke en andere partijen: álle partijen moeten verdwijnen.

Alicja Gescinska is dat niet met Weil eens. Zich mede baserend op Hannah Arendt beschouwt ze de creatie, instandhouding en bescherming van een publiek domein, waarbinnen in vrijheid politiek kan worden gehandeld, dat wil zeggen: iets nieuws kan worden begonnen, als fundamenteel voor politiek. Zonder zo’n domein geen politiek. Bedenk dat handelen in het publieke domein meestal de vorm aanneemt van spreken – standpunten innemen en beargumenteren over wat en hoe te doen met betrekking tot kwesties in de gemeenschap. Dat betekent dus ook altijd discussie, oftewel handelen doe je met anderen en is niet iets puur individueels.

Democratisch gezinde partijen binnen een democratische staat kenmerken zich mede daardoor dat zij hun leden een open platform bieden voor debatten over standpunten en argumenten, denk aan partijcongressen, maar ook aan vergaderingen van leden op lokaal niveau. Voor zover ze op die manier al niet deel uitmaken van het publieke domein, vormen ze een belangrijke springplank daarnaartoe. En ze zijn een trainingsveld voor het leren politiek te participeren in meer opzichten dan stemmen alleen. Op grond daarvan is de conclusie gerechtvaardigd dat zulke partijen belangrijk zijn voor een vrij en open publiek domein.

Het onderscheid met de partijen waar Weil haar kritische pijlen op richtte zit ‘m natuurlijk in democratische gezindheid, respectievelijk gebrek daaraan. Meer in het bijzonder gaat het om opvattingen over rechtvaardigheid en over wat het goede is: in een open democratische partij staan die altijd ter discussie, terwijl de partijen waar Weil op doelde die in dogma’s gieten, die op straffe van excommunicatie aanvaard moeten worden.

Jammer genoeg besteedt Gescinska in haar kritische analyse van Weils essay nauwelijks aandacht aan hedendaagse ontwikkelingen met betrekking tot politieke partijen in democratische staten als de Nederlandse. Alle partijen verbieden is in het parlementair-democratische Nederland vanzelfsprekend nooit serieus overwogen. Maar al in 1936 betoogde George van den Bergh in zijn oratie, getiteld Wat te doen met antidemocratische partijen?, dat het verbieden van partijen die met legale middelen, dat wil zeggen: via parlementair-democratische procedures, de democratie willen opheffen, mogelijk moest kunnen worden. Hij dacht natuurlijk aan de NSB en de CPN. Dergelijke geluiden zijn de afgelopen twee decennia opnieuw te horen geweest, geuit door burgers die in de PVV en de FvD een serieuze bedreiging voor de democratie zien. Of ze dat inderdaad zijn, laat zich (nog) niet goed beoordelen.

Op zichzelf is de enorme daling in ledentallen van politieke partijen (nog maar zo’n 1,6 procent van de burgers is lid van een partij, tegen bijna 10 procent eind jaren 1950) al zorgelijk vanuit het oogpunt van de noodzaak van een groot publiek domein. Maar daar komt bij dat sommige, huidige politici lak hebben aan dat domein. Wat bijvoorbeeld blijkt uit hun mijden van massamedia en kritische journalistiek. Om helemaal geen last te hebben van leden die ideeën en opvattingen naar voren willen brengen en daarover willen debatteren, heeft Geert Wilders het ledental van zijn partij beperkt tot één, hijzelf. De PVV is net als de huidige JA21 een eenmanspartij, maar dan met 37 zetels, zou je kunnen zeggen.

De FvD heeft wel leden, maar de partijtop, die in parlementaire partijpolitiek kennelijk een commercieel verdienmodel heeft ontdekt, lijkt de FvD’ers voornamelijk te beschouwen als postorder-afzetmarkt voor voedsel- en andere producten. Aan het Binnenhof doet de FvD al geruime tijd alleen nog mee als incidentele schandaaltjesverwekker. Kortom, zeggen dat PVV en FvD bepaald geen bijdrage leveren aan een gezond, open en vrij publiek domein als terrein voor politiek handelen voor burgers, is eufemistisch uitgedrukt. Voeg dat bij het feit dat waar sociale media zich op dat publieke domein begeven, zij dat binnen de kortste keren omvormen tot loopgravenstelsels en mijnenvelden. Het wordt dus de hoogste tijd dat we dat terrein de status van beschermd natuurgebied geven, vrij te betreden weliswaar, maar op voorwaarde dat ieder elke ander die vrijheid ook gunt.

Daar waar ik in bovenstaande Nederland als voorbeeld gebruikte, ben ik ver afgedwaald van Simone Weils essay. Afgedwaald ben ik ook van dat Gescinka, maar minder ver. Met de laatste ben ik het volmondig eens dat Weil de plank weliswaar missloeg, maar toch waard is om gelezen en herlezen te worden, omdat ze dat zó deed dat de lezer tot nadenken wordt aangezet over fundamentele kwesties van de huidige democratie.

Hans van der Heijde

Simone Weil & Alicja Gescinska – Politiek zonder partijen. Davidsfonds, Antwerpen. 96 blz. € 14,99.