Die ene glimlach op een dinsdagmorgen

Sinds nieuwjaar doe ik op twee plekken in Tielt vrijwilligerswerk: in een woonzorgcentrum en in het ziekenhuis. Ik besloot me in te zetten als vrijwilliger omdat ik er de tijd voor had en omdat ik me nuttig wilde maken. Nadat ik bijna een jaar ziek ben geweest, krijg ik nog altijd een ziekte-uitkering, maar het is toegelaten weer deeltijds te werken, wat ik nu al twee maanden doe, en vrijwilligerswerk te doen.

Ik aarzelde om die stap te zetten, want mijn jaar ziekte heeft mij wat verleerd wat het is om sociaal contact te hebben – een symptoom van de ziekte, depressie, is dat je je het liefst van al opsluit en de grote boze buitenwereld vermijdt; meer nog, er zelfs angst voor hebt.

Het waren mijn zus en mijn ouders die me stimuleerden. Dat het begin een beetje eng zou zijn, maar dat het zou wennen. Dat ik het toch goed kon vinden met oudere mensen, en ik dat al kon toen ik nog maar twaalf was en graag werd gezien door de bewoners van de serviceflat waar mijn grootmoeder verbleef en waarover ik geschreven heb in mijn roman Kwikzilver. Dat het een eerste stap was om weer deel uit te maken van de maatschappij en ik die mensen blij zou maken, want voor een babbel hebben de verpleegsters en zorgkundigen weinig tijd.

Zodoende doe ik in woonzorgcentrum Deken Darras elke maandagnamiddag de ‘koffieronde’. Ik stouw een kar vol met koffiekoppen en koekjes en klop bij elke kamer aan: ‘Wil je graag koffie? En moet er melk bij? En een koekske?’ In het begin was het inderdaad wat onwennig, maar intussen kennen de bewoners mij en weet ik al een en ander over hen. Zo was er Henriëtte, die naar buiten wees, waar het stenen uit de grond vroor, en vertelde over de slagerij die ze vroeger hadden. Ze was zestien en toen het had gevroren, moest ze met de fiets de bestellingen naar de klanten brengen. ‘Zulke service bestaat niet meer vandaag, hé, Anneke’ – en gelijk heeft ze.

Het werk in het ziekenhuis is anders. Het gaat om de afdeling psycho-geriatrie, waar ouderen worden verzorgd die lijden aan een psychiatrische aandoening, gaande van geheugenproblemen, dementie, tot de ziekte van Korsakov na overmatig alcoholgebruik. Het zijn mensen die niet langer thuis kunnen wonen en langere tijd in het ziekenhuis verblijven vooraleer ze een plek vinden in een woonzorgcentrum. Met hen is het minder evident omgaan. De patiënten moeten om 9 uur ’s morgens samenkomen in de living, maar sommigen zijn alweer weggelopen naar hun kamer terwijl je een andere patiënt bent gaan halen. Het is de bedoeling om van 9 tot 12 hen te helpen op een nuttige manier bezig te zijn. Zo heb ik al ‘4 op een rij’ gespeeld en moest ik bij de pinken blijven om niet te verliezen van Martha, die vergeten is hoe lang ze al op de afdeling verblijft. Jef had geen zin in een spelletje en keek toe, en vertelde dat de vrouw aan de tafel naast de onze zijn moeder is. Ik vroeg het na bij de psychiater en dat verhaal klopte niet, maar het was hartverwarmend om te zien hoe Jef de vrouw met engelengeduld haar soep inlepelde.

Vorige week ging ik naar Dirk toe, want hij zat te wenen. ‘Ze hebben hier de inventaris gemaakt en ik mag niet mee. Ik ga achterblijven.’ En weer begon hij te huilen. Ik legde mijn hand op zijn knie en zei hem dat dat absoluut niet waar was. ‘Echt waar?’ Ik knikte. ‘Kom, we gaan soep drinken.’ En hij glimlachte.

Daarvoor doe je het: voor die ene glimlach op een dinsdagmorgen.

Ann De Craemer

(foto via Flickr Commons)