Brief aan mijn vader

Hi Pap,

Soms denk ik nog weleens aan die schoolvoetbalwedstrijd op het hoofdterrein van Zandvoort Meeuwen, in het jaar 1955; ik was toen tien.

Ben nu achtenzeventig.
        Sommige herinneringen zijn onuitwisbaar.

Ik was toen een goed voetballertje, weet je nog? Meneer Weber uit het Bestuur, riep eens van de zijlijn: ‘Lodewijk, wacht maar tot je in het eerste komt!’ bij een formidabele goal van mij op het bijterrein aan de Van Lennepweg. Het eerste van Zandvoort Meeuwen, stel je voor!

Als er op zaterdag ‘thuis’ gevoetbald werd, verbood ik mamma en jou om te komen kijken. Jullie mochten uiteindelijk wel komen, maar moesten onzichtbaar gaan staan tussen de dennenbomen aan de rand van het terrein, wat jullie zonder morren ook deden. Sommige kinderen op die leeftijd schamen zich voor hun ouders.

Bij een eerdere schoolvoetbalwedstrijd – ik was toen negen – schoot ik er zes achter elkaar in, waarop de hoofdmeester, de heer Van Eekeren, na afloop zei: ‘Een dubbele hattrick heb ik nog nooit gezien.’ Wat een hattrick was heb ik pas later begrepen. Meester Van Eekeren, het ga u goed, in de onderwijshemel.

Maar nu, Pap, op die bewuste middag, tegen de Albert Plesman school, zou de beslissing in het toernooi vallen na strafschoppen. De wedstrijd was geëindigd in 1-1, waarbij ik de goal voor de Hannie Schaftschool had gemaakt.

(Hannie Schaft werd door ons Hannie Schoft genoemd; ik schaam mij nu dieper dan ik kan opschrijven; Hannie, as op mijn hoofd!)

Het ging om de beslissende penalty (penantie, zeiden wij toen.)
        Er werd gebruikt gemaakt van ‘volwassen doelen’, wat tegenwoordig ondenkbaar is. Het enige wat ik te doen had was de bal rustig in een hoek naar keuze schuiven, onhaalbaar voor de jongen in het veel te grote doel.

Maar jij stond tussen het publiek en ik wilde je nog eens laten zien hoe goed ik was en dat je trots op me kon zijn, omdat de Hannie Schaftschool het voetbaltoernooi door mij gewonnen had. Ik dacht dat ik de bal hoog in de linkerhoek zou poeieren en op datzelfde moment koos ik van de zenuwen voor laag in de rechterhoek.

En toen schoot ik de bal zo hard mogelijk recht in de handen van de keeper van de Plesman school.

Op weg naar huis huilde ik.
        We liepen samen.
        ‘Het geeft niet, jongen,’ wilde ik horen.
        Of: ‘Je kan niet altijd winnen, ik weet er zelf alles van.’
         Zoiets.

Maar je liet me hunkeren.
        Ik heb nooit begrepen waarom.
        De hele weg naar huis.
        In het onuitwisbare besef dat ik je teleurgesteld had.

                                                                        *

Meer dan veertig jaar later maakte mijn zoontje Arend onverwachts de onuitwisbare opmerking tegen me: ‘Jij lacht nooit om mijn grapjes.’

Hij was toen vijf.
        En deed dus zijn best om zijn vader af en toe te laten lachen…
        Ik kon wel door de grond zinken.

Vader en zoon.

L.H. Wiener