In memoriam Jacob Zeepvat

(Uitgesproken tijdens de viering van mijn zoveelste verjaardag)

Lieve Jaap,

Bij je ter aarde bestelling in het familiegraf op Westerveld, waarbij je terugkeerde in de schoot van je moeder – een wens die je na haar dood gedurende de rest van je leven herhaaldelijk uitte – heb ik, ten afscheid aan de groeve, wat staan prevelen, steunend op enkele aantekeningen, die onze vijfenzestigjarige vriendschap markeerden. Lang niet alles natuurlijk wat ik wist uit je leven heb ik daar vermeld, zoals ik mij er evenmin toe kon zetten om een schep zand op je kist te gooien.

Na je moeders dood in1959, zij was toen midden veertig en jij zestien, heb je haar ieder jaar in begin oktober opgezocht bij haar graf, waar zij op je wachtte. Ik wist dat je het zo voelde. Moeder en zoon, daar komt niemand tussen, zelfs geen vader, of beter gezegd: juist geen vader.

Ik had tijdens die summiere plechtigheid mijn zwarte Stetson op, de Royal Stetson, if you please, die je me ooit voor een van mijn verjaardagen had gegeven. Een veel te duur cadeau, dat ik onder protest had moeten accepteren. Die hoed kostte 500 gulden bij The English hatter op de Heilige weg te Amsterdam. Dit exuberante geschenk vormt het bewijs voor het feit dat je absoluut niet met geld kon omgaan, een eigenschap overigens die je eerder vierde dan betreurde.

Hoe jouw leven zich heeft voltrokken vormt een boek dat ik niet zal schrijven, maar dat in mijn ziel langskomt als een ruisende filmprent in zwart-wit, die zich in willekeurige volgorde ontrolt, met meer diepte- dan hoogtepunten.

Tijdens mijn toespraak op Westerveld heb ik niet gememoreerd dat je Yvonne, ooit je grote liefde, die ontvlamde in jullie schooldagen op de IVO-school te Bloemendaal en die de moeder van je kinderen zou worden, later hebt moeten afstaan aan een andere man, een botte Rotterdammer uit de bouwwereld, die wel degelijk met geld kon omgaan, met heel veel zelfs; money doesn’t talk, it swears, volgens Bob Dylan, en evenmin kreeg ik het uit mijn strot dat je Shimona, je dochter, en Jeroen, je zoon, beiden tijdens je leven verloren had. Triester kan het lot niet toeslaan.

Tweemaal ben je zelf ter nauwer nood aan de dood ontsnapt. De eerste keer hield verband met je grote passie: het zee-zwemmen, vaak al vanaf april. Het rustig hangen in de Noordzee en je laten meedrijven met het tij of soms zelfs in een mui. Tot het een keer misging en je machteloos en volkomen onderkoeld met de shovel van Henk Paap uit de branding moest worden gevist. En de tweede keer speelde zich af op de operatietafel van professor Baranski in het LUM, het Leids Universitair Medisch Centrum, die je bij een virulente aanval van pancreatitis op miraculeuze wijze voor de poorten van de dood wist weg te snijden, met als later commentaar: ‘Meneer Zeepvat, u had op iedere schouder een engeltje, want u was van binnen een prullenbak.’

                                                                *

We hebben elkaar ontmoet in Zandvoort, in 1957.
         Ik was op weg naar huis in de Marnixstraat, met een pak hondenbrokken onder mijn arm voor onze hond Janus. Jij stond in de Westerparkstraat tegen de muur rond de watertoren een tennisbal te slaan. Ik was twaalf, jij veertien. Hoe we met elkaar in gesprek raakten weet ik niet meer, maar je viel me op door je uiterlijk: hel blond haar maar zware zwarte wenkbrauwen en groene ogen, zoals bleek toen de tennisbal naar mij toe stuiterde en ik hem met mijn vrije hand opving en hem aan je teruggaf. Op dat moment werd onze vriendschap bezegeld, al wisten we dat toen nog niet.

                                                                *

Op 2 december 2023 liep ik, zoals gewoonlijk, via je tuin naar de achterdeur en zag het meteen. Je bureaustoel was naar het midden van de kamer gerold en jij lag onder je schrijftafel, doodstil.
         De fles wijn die ik voor ons had meegenomen heb ik vervolgens uit de hand opgedronken, terwijl eerst de politie en daarna de undertaker zich over je lichaam ontfermden.

Middels dit verbale saluut, Zeep, betrek ik jou alsnog bij deze feestelijke verjaardagsborrel en breng ik een welgemeende toast uit op onze eeuwige vriendschap, in de overtuiging dat dit onverwachte en ongebruikelijke intermezzo door mijn hier aanwezige dierbaren en vrienden niet als een dissonant zal worden opgevat, maar als een hartelijk gebaar naar onze onverbrekelijke verbondenheid.

I miss you with all my heart, my dear friend, but wherever thou art, you will always be with me.

Lood