Ongeprogrammeerd gedichten lezen

Je kunt gedichten lezen volgens het boekje: eerst kijk je naar de vorm, let op stijleigenaardigheden, speur naar opvallende klankovereenkomsten en probeer die ook allemaal netjes te benoemen. Omdat je weet dat het een gedicht is, ga je daarna ook nog op zoek naar alles wat je mogelijk niet al te letterlijk moet nemen. Want als je rijmsoorten, stijlfiguren en beeldspraak in een gedicht herkent, ben je al behoorlijk goed op weg, nietwaar? Met enige oefening kan een kind de was doen. Kwestie van leerlingen vakkundig programmeren. Bijkomend voordeel is dat het resultaat van al die exercities ook nog eens makkelijk te toetsen is (welke stijlfiguur zie je in regel 6? Wijs drie voorbeelden van binnenrijm aan, enz.), zodat de klas, als dertig minicomputertjes, kan laten zien of de programmeur zijn werk goed heeft gedaan.

Maar er is, zoals bekend, ook een andere manier. Je kunt als lezer met het gedicht van gedachten wisselen, gewoon als gelijkwaardige wezens onder elkaar. En daar mag je best (on)regelmatigheden in de vorm bij betrekken. Gedichten trekken nou eenmaal graag de aandacht door herhalingen, vooropplaatsingen, ongrammaticale zinnen of verstoord rijm. Het kan dan ook geen kwaad om voordat je begint te lezen, écht begint te lezen, gewoon eens even naar het gedicht te kijken, zoals je ook bij nieuwe mensen liever even de kat uit de boom kijkt.

Als je voor een eerste kennismaking de veelgeprezen bundel Marshmallow van Simone Atangana Bekono doorbladert, merk je dat de bladspiegel je iets wil vertellen, nog voor je aan echt lezen toekomt. In de eerste van de drie afdelingen, die ‘Kamer’ heet, staan de gedichten nog heel geruststellend uitgelijnd tegen de linker marge op je te wachten. De tweede afdeling, ‘Zonder kamer’, biedt wat meer variatie, maar hier staan de meeste gedichten juist rechts uitgelijnd, alsof ze de andere kant van het verhaal willen laten horen. De korte laatste afdeling, ‘Marshmallow’, weet het tenslotte ook niet meer. Het eerste gedicht slingert zich heen en weer, van links naar rechts over de pagina als in een vertwijfelde poging om de twee voorgaande bij elkaar te brengen.

En dan hebben we inderdaad alleen nog maar ongeprogrammeerd naar de vorm gekeken. Tijd om te gaan lezen.

In veel gedichten in ‘Kamer’ is behalve van een ‘ik’ ook sprake van een ‘jij’.

in ieder geval waren weinigen het ermee eens
dat was waarschijnlijk terecht
maar ik had na dromerig te laat uit de tram te zijn gestapt
ooit de eerste bloesem voor je uit de boom getrokken
in een envelop naar je opgestuurd: kijk dan
jij stak vervolgens heel veel tijd in het
schuren van het hout van het lijstje waar de
bloesem tussen glasplaten in terecht zou komen

als liefde een beloning is dan moet het in een doos
maar in een doos wil het niet wonen
het werd een soort waterkolken – eerst nog leuk –
toen bleef het kolken
toen kookte het over

Dit fragment, zo halverwege het eerste deel, vat het misschien allemaal wel erg kort door de bocht samen, maar het geeft wel weer wat ik bedoel: het lijkt over een relatie te gaan die uiteindelijk flink begint te schuren. Een regel als ‘dit is de verkeerde kamer’ en titels als ‘niet goed ii’ en ‘niet goed iii’ sturen de lezer die kant op. Het ontbreken van ‘niet goed i’ valt op. Waarom is dat? Ging het misschien al langer niet goed, maar bleef dat eerst nog wat onzichtbaar?

In de tweede afdeling van de bundel lijkt de ik-figuur terug te kijken op het leven met die foute relatie. En dat gaat haar nog niet zo makkelijk af. De herinneringen en de emoties presenteren zich met horten en stoten.

dat nooit meer mee te maken
hier geen enkele lijn te volgen
naar iets heel dieps en lelijks waar je vrijelijk kan
schreeuwen bruten zittende op je dijen en niemand
die je hoort
als je huilt je mond dicht wordt gepropt dan gaat
harder / ik was iemand die daar vaak kwam
alle drift uit me liet lekken / liet ik
op de bodem achter
likkebaardend kwam ik boven
telkenstelkens weer besmeurd
bedropen en
gestelpt
nu ben ik op geen enkele plek
met bloed of boosaardigheid
slechts flegmatiek en onverschillig
ben ik nu iemand met ’s nachts ongedierte
en spijt geen geheimen
enkel olie en niet goed

Langzaam maar zeker krijgen ook ‘kamer’ en ‘zonder kamer’ wat meer betekenis. De titels lijken zich in het paradigma van ‘gevangen’ en ‘vrij’ te bevinden en het is de vraag hoe letterlijk we ze mogen nemen. De wreedheid van die kamer sluipt de gedichten steeds zichtbaarder binnen. En een oplossing, dat wil zeggen: een échte oplossing, is er niet. Ergens in het laatste deel, ‘Marshmallow’, lezen we

Van de goden – wie dat hier ook moge zijn – hoef je blijkbaar ook niet veel te verwachten. Ze zitten in ons hoofd om ons koest te houden. Als je in het tranendal dat het leven is, je hoofd een klein beetje boven water kunt houden, mag je al in je handjes knijpen. Dat komt voor sommige poëzielezers misschien wat al te fatalistisch over, maar deze gedichten stellen hen misschien wel in staat om eens verder te kijken dan naar een leven met louter meevallers. Het kan verkeren, fluisteren de gedichten.

Marshmallow van Simone Atangana Bekono is geen bundel die zich makkelijk gewonnen geeft. Maar wie bereid is om de regels van het boekje even een eindje buiten het dorp te parkeren, kan zomaar een pijnlijke en donkere, maar ook bruisende en hoopvolle wereld binnenstappen. Een wereld van taal, dat wel. En een wereld waarover je het later in de klas toch eens even met elkaar moet hebben, zonder dat je daarbij afgerekend wordt op de vaktermen die achter in de methode staan.

Jan de Jong

Simone Atangana Bekono – Marshmallow. De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen. 80 blz. € 18,99.

(Deze recensie stond eerder in Levende Talen Magazine 2024-3)