IJsbeer

Ze zit tegenover me. Ze is ongelukkig. Dat komt door een andere man. Ze weet niet wat ze met zichzelf aan moet in relatie tot die andere man. Is ze nog verliefd? Hoe lang blijven vrouwen verliefd? Langer dan mannen, denk ik. Begeerte, seks, loyaliteit: bij hen is het één pot nat. En steeds lange tijd ongeneeslijk.

We drinken koffie op het terras van het Mika, de cafetaria van Middelheim, het Antwerpse openluchtmuseum voor beeldhouwkunst. Het is juni, maar de zon schijnt slechts bij tussenpozen en er zijn buien voorspeld (het regent al sinds oktober; alsof dat niet genoeg was, staat er voortdurend een kil windje). De blik van een vroegere geliefde op een foto brengt mij ook nog van de wijs. Onverschilligheid, ik ben daar niet goed in. Andere mannen wel? Of doen ze gewoon hard alsof? Even lijkt het dat ze het niet droog zal houden, maar ze herschikt haar sjaaltje en dan is het over.

Vrouwen, of de herinnering aan hen, laten mij niet los. Ze wandelen rond in mijn hersenkronkels, jong en elegant zoals het meisje uit Ipanema (bij dat meisje denk ik altijd aan mijn vriendin die tweeëneenhalf jaar geleden dood naast me in bed lag – mijn hart slaat over). Of minder jong, ik ben ook niet meer van de jongsten. Schoonheid duurt veel langer dan dertig jaar. Het zijn juist kraaienpootjes, minder branie en meer – ja wat? – identiteit, die een vrouw waarachtig mooi maken. Ze herhaalt hoe in de war ze is. Als we allebei zestien waren, zou ik haar kussen en zij zou dat toelaten. We zouden zo hevig tongen dat onze tanden tegen elkaar kletterden. Troost was simpel in die tijd, maar staat nu voor altijd in de voorwaardelijke wijs. Trouwens, besef ik, haar zestienjarige zelf had mijn zestienjarige zelf nooit opgemerkt.

De achtergrond bij dit gesprek is het neoklassieke landhuis Middelheim, het mooiste gebouw van de wereld. Sobere witte gevels met grote ramen, marmeren schoorsteenmantels, een fronton. Gebouwd voor het geluk – dat was toen pas uitgevonden – en bucolisch genot, niet te ver van de stad.

Ik kan niets voor haar doen. Luisteren, gezelschap houden. Sussen, niet kussen. We zijn zestigers, de seventies en zeker de 18de eeuw zijn voorbij. Kijken ook natuurlijk, niets is zo mooi om naar te kijken als vrouwen, als deze vrouw. Ik doe dat voor mezelf, maar misschien zo intens dat ze zich een beetje gevleid voelt.

Later staan we bij wereldberoemde IJsbeer van de Franse beeldhouwer Fernand Pompon. Het heeft iets van een hoofdstuk in het midden van een roman van Anna Enquist, voor er iets definitief is verschoven. En, sort of, als een cartoon van Peter van Straaten met een overspannen vrouw en een wat wanhopige man met afhangende schouders. Wat zou de tekenaar eronder hebben geschreven? Iemand – de andere man? – fotografeerde haar vorige zomer met de ijsbeer. Het kiekje prijkt op haar Facebookprofiel. Ze schijnt kleiner en minder slank dan ze is. Vandaag herinnert ze zich hoe een suppoost haar kwam vertellen dat ze haar armen niet om de nek van de beer mocht slaan. Als je naar beneden scrolt, zie je ook de close-up die ik een paar weken vroeger van haar maakte, dik, dicht asblond haar, broedende blik, jukbeenderen, sterk afgelijnde kaken. Waanzin hoe een mens tot verliezen in staat blijft na het allergrootste verlies. Het onverdraaglijke is geen eindpunt. Binnen zes dagen ga ik naar de plek waar de urn van mijn vriendin is begraven. Dan is ze jarig en wordt ze weer even oud als ik. Ik neem rode pioenen mee, de bloemen die ze ook bij leven wilde.

Was ik maar een ijsbeer.

Jan Lampo