Doorvoeld debuut

Hoe doorwaadbaar dagen zijn is het poëziedebuut van Christophe Batens. De bundel is opgebouwd uit vier afdelingen: De stroom; Toen je viel, ons ontglipte; Het schalen van een berg; Regen die alles wegregent. Elke afdeling wordt afgesloten met een gedicht dat over de lengte, en in het midden van de pagina’s afgedrukt staat, soms van slechts een paar regels. Die gedichten vragen door hun vorm aandacht, maar springen er verder niet echt uit. Sterker zijn de ‘reguliere’ gedichten. Vaak is er sprake van een gevoel (volgens de achterflap een worsteling met verlies), dat wordt ingepakt met beelden. Rivieren en bomen zijn motieven. De gedichten hebben een prettige mate van mysterie: ze zijn niet direct te begrijpen, maar een lezer kan vermoeden dat er een sleutel is, en dat die sleutel binnen handbereik is. Een gedicht uit de tweede afdeling, die leest als een hecht geheel:

Ieder mens een eiland. Nonchalant
strooi je de woorden op de badrand
en drukt verwachtingen diep in je zakken.

Onbewaakt geeft je lichaam licht, wijdt het uit
wanneer je zwemt in de vertrekken
waar je niet meer kwam.

Aan de toppen van je vingers verschijnen knoppen.
Je hart maakt sap, je longen vertakken.

Je verknipt de huid van wie je ooit was.

Gewoongetrouw begint deze recensent met een poging een gedicht letterlijk te lezen. Zou ieder mens een eiland krijgen? Hoe kan iemand woorden strooien: hier wordt het dus al figuurlijk, net als de verwachtingen in de zakken. Een lichaam dat licht geeft, moeilijk, en zwemmen waar je niet meer kwam, hoe zou dat kunnen? Een mens wordt een boom: ook al niet letterlijk te begrijpen. Dat betekent dat er beelden gekozen zijn om uit iets te drukken. Iedereen mens bestaat op zichzelf, staat los van andere mensen. ‘Nonchalant’ kan gaan over dat eiland-zijn, maar ook over hoe de jij de woorden strooit. Het beeld wordt hier wat verwarrend, want bij een bad, denk ik aan naakte mensen, maar de jij heeft iets aan met ‘zakken’. Blijkbaar bevindt de je zich in een badkamer, aangekleed, en spreekt hij/zij verwachtingen niet uit, maar wel nonchalante woorden. De je maakt dan dus maar oppervlakkig contact, wat weer past bij dat eiland-zijn. ‘Onbewaakt geeft je lichaam licht’ is ook wat verwarrend. Blijkbaar doet het lichaam van de je iets, maar alleen als het niet bekeken wordt. Het verwarrende is dan: wie of wat is het perspectief van dit gedicht? Als het een ik is die de je ziet als het lichaam licht geeft, is het lichaam van de je dan nog onbewaakt? Er zijn wat associaties met sterven (bijvoorbeeld: naar het licht toe gaan), of misschien met slapen, misschien gebeurt dat zwemmen in een droom. De je lijkt een boom te worden, ook dat heeft associaties met de dood. Misschien kan het gedicht dan als geheel gelezen worden als: de je weet dat hij/zij zal sterven, maar praat nonchalant, heeft het niet over de stervensverwachting. Als de jij echter alleen is, zet het lichamelijke stervensproces zich des te harder door. Toch doet elke lezing van dit gedicht afzonderlijk het gedicht te kort: beter kan de afdeling in zijn geheel gelezen worden. Overigens staat dit gedicht als ‘Ieder mens een eiland. Nonchalant strooi je’ in de inhoudsopgave, een foutje vermoed ik, net als bij het gedicht daarvoor. In de nieuwe versie werkt het enjambement bij ‘Nonchalant’ wel beter. Uit de laatste afdeling dan:

We dansen om regen die alles wegregent
en dan sneeuw het sneeuw die alles dekt.

Daaronder: de kleren in je kast, de geuren
in je mouwen, een ongeschonden lach, vouwen
die nog ongestreken aan de deur slingeren.

Het ruikt naar baby-olie, voelt als party-outfit,
steviger dan porselein, vrolijker dan een dorpsstraat.

Je naam weerklinkt in bochten.
Je naam weerklinkt alsof je hier nog woont.

Je staat voor ons en toch zien we je niet.
Je bent veel te druk bezig dagen voor te bereiden
voor wanneer wij naar je zullen zoeken.

Dit gedicht is hier en daar letterlijk te begrijpen. We krijgen een duidelijker beeld van de je. We zien kleren, mouwen, een ongeschonden lach. De je doet denken aan een onschuldig kind. ‘baby-olie’ maakt het kind erg jong. Door het hele gedicht heen botsen beelden op elkaar. In de eerste strofe is te lezen dat de wij de je wil vergeten. Het moet maar wegregenen en bedekt worden met sneeuw. Dat zal niet lukken: de jij is nog alomtegenwoordig: de naam van de jij wordt nog als vanzelfsprekend uitgesproken. De jij is er zelfs nog ‘Je staat voor ons’. In de laatste strofe zit een vreemd verband: doordat de je druk bezig is, ziet de wij de je niet. Het perspectief verschuift in de laatste strofe ook naar de je. Hoe zien de dagen eruit als ‘wij naar je zullen zoeken’? Zijn dan de ouders van het kind hun best aan het doen zich het kind te herinneren? Hoe bereid je je daar, eenmaal gestorven op voor? Het is een liefdevolle, doorvoelde manier om aan een gestorven kind te denken.

Erik-Jan Hummel

Christophe Batens – Hoe doorwaadbaar dagen zijn. Poëziecentrum, Gent. 72 blz. € 22,00.