‘Ik ben op zoek naar mijn been’

‘Het volgende moment werd ik doorboord door een spervuur van kogels. Ik zag hoe mijn been losraakte van mijn lichaam en van de heuvel af rolde, tot de plek waar het pakje sigaretten had gelegen. Ik keek toe hoe het naar beneden rolde, tot het bleef liggen.’ De verteller uit Een tuin voor verloren benen van de Palestijnse schrijver, journalist en psycholoog Mahmoud Jouda, wil zich het liefst afsluiten van alle gruwelijke verhalen van mensen die hun geliefden, of hun eigen ledematen verloren bij het afscheidingshek in Gaza, op de grens met Israël, maar als een soort omgekeerde Scheherazade, de vertelster van de verhalen uit Duizend en één nacht, wordt hij achtervolgd door mensen die hem hun verhalen willen vertellen, opdat hij ze boekstaaft en ze nooit vergeten zullen worden. Maar wat doen die verhalen met hemzelf? Hoe kan hij ze aanhoren en opschrijven, zonder zelf ten onder te gaan aan al die losgeraakte ledematen?

Het begint met het verhaal van Ibrahim. De verteller heeft hem beloofd zijn verhaal aan het begin van het boek te zetten. Ibrahim is zijn leven kwijtgeraakt, nadat hij uit pure nieuwsgierigheid naar het afscheidingshek was gegaan. Hij had er veel over gehoord. Ze hadden het over het vaderland, opoffering, waardigheid. Hij wilde het graag een keer met eigen ogen aanschouwen. Hij hield zich verre van de toegestroomde menigte, maar werd al spoedig door de mensen meegesleurd. En daar stond hij vooraan, naast een kind dat door een kogel werd getroffen. Hij bracht het naar de hulppost en keerde met opgeheven vuist terug naar de soldate achter het hek. De sluipschutter lag op haar buik. Ze stak haar middelvinger op. Ibrahim liet zich achterovervallen en legde zijn hand op zijn geslachtsorgaan. Zij schoot. Hij verloor twee vingers en een derde, ‘de onderbuikvinger’. De verteller heeft zijn woord gehouden. Het verhaal staat voor in het boek. Later hoort hij dat Ibrahim geprobeerd heeft een einde aan zijn leven te maken.

Vanaf dat moment rol je als lezer van het ene verhaal in het andere. De verteller staat erom bekend dat hij goed kan schrijven en dat is voor veel slachtoffers een goede reden om hem te benaderen met hun verhaal. Hoe hij ook probeert zich afzijdig te houden, steeds komt hij in contact met iemand die spontaan zijn verhaal begint te vertellen, en bijna in elk verhaal gaat het om iemand van wie het been geamputeerd is, nadat de wond geïnfecteerd is geraakt. Het is niet zo vreemd dat de verteller er uiteindelijk van gaat dromen. Hij droomt dat hij zelf zijn been verliest, sterft, en begraven wordt zonder been. Het is of iedereen in de roman zijn been kwijt is en ernaar op zoek gaat:

‘Wat heeft je hier gebracht?’ vroeg ik hem en ik gaf hem een halve ui tegen het traangas.
‘Ik ben op zoek naar mijn been. De arts heeft me verteld dat het hier is achtergebleven. De ambulancewerkers hadden het niet meegenomen.’

Hassan, de vriend van de verteller, vertrouwt hem toe dat hij losse ledematen, die hij bij het hek heeft gevonden en die anders toch zouden vergaan, heeft begraven. Elke dag gaat hij naar het hek, zaait bloemen in oude autobanden en heeft zo een tuintje gemaakt als een soort rustpunt voor de demonstranten. Hassans verhaal gaat in de droom van de verteller een eigen leven leiden. In de droom heeft Hassan een grote verzameling handen, voeten, schedels in zijn tuintje en plant hij op elk lichaamsdeel een stekje, zodat uit alle ledematen uiteindelijk bloemen groeien. De Israëlische soldaten kijken vanaf de andere kant toe hoe hij zijn tuintje water geeft.

De verhalen laten een gruwelijke realiteit zien van een oorlogssituatie waarin de mensen die willen terugkeren naar hun oude woningen, in opstand komen en bij het hek komen protesteren, niets ontziend worden beschoten. Ziekenhuizen raken overvol, de situatie is uitzichtloos. Wat verbindt deze verhalen, behalve dat ze allemaal een onmenselijke verschrikking laten zien? Het zijn ogenschijnlijk provisorisch aan elkaar geknoopte verhalen, vrij simpel, rechttoe rechtaan verteld, als eenvoudige ooggetuigenverslagen. Juist die eenvoud onderstreept de hopeloze situatie, de zinloosheid van de demonstraties die steevast eindigen in schietpartijen waarbij de zoveelste gewond raakt.

Als lezer zoek je naar verbinding, maar je vindt een kwetsbare verteller die overspoeld raakt en niet tegen zijn taak is opgewassen. Haastig, tussen de bedrijven door, somt hij de gebeurtenissen op, weet hoofdzaak veelal niet van bijzaak te onderscheiden, waardoor je ook onbeduidende details meekrijgt. Zoals Hassan de verloren ledematen bij elkaar probeert te begraven zonder ooit een lichaam compleet te maken, probeert de verteller de verhalen aan elkaar te knopen, zonder tot een mooie eenheid te komen.

Als geraakt door een dumdumkogel bestaat de roman uit uiteengereten verhalen. Achter de verhalen gaan mensen schuil. Zoals het bloed naar het hek stroomt, vol herinnering aan mensenlevens, zo stuwen de verhalen naar het slot, waarin ze samenkomen in vervreemdende, ijzingwekkende apocalyps. Je zou willen dat alles maar een droom was.

Dietske Geerlings

Mahmoud Jouda – Een tuin voor verloren benen. Jurgen Maas, Amsterdam. 160 blz. € 21,90.