Crisisachtige maar vrolijk stemmende bundel

‘The bad news is you are falling through air, nothing to hang on to, no parachute. The good news is there is no ground.’
C.T. Rinpoche

Een parachute is een valscherm. Het is een geestig motto dat Floor Buschenhenke voor haar bundel heeft gekozen en het lijkt me typisch boeddhistisch gedacht: onverwacht, origineel, grappig, maar ook: je krabt je eens op het hoofd en voelt je in de maling genomen. Lees maar, er staat niet wat er staat, Nijhoff schreef het al. Buschenhenke zelf haalt met de lezer vergelijkbare grappen uit: de pointe bevindt zich nogal eens waar je hem niet zoekt. Biedt Buschenhenke ons een parachute? De schots en scheve letters op het voorplat van de bundel (het ontwerp is van Melle Hammer, hij ontwierp ook haar vorige bundel Het moeten eenhoorns zijn) maken voorzichtig.
In ‘Marsyas’, geschreven bij Anish Kapoors gelijknamige kunstwerk loopt de ik de turbinehal in waar het werk staat opgesteld ‘recht op de vlezige hoorn van opgespannen rood’ af:

[…] aan de andere kant tikt,
Iemand met een nagel op het doek, ja hij staat aan,
De adem van Marsyas raast me omver

van onderaf is het een opengeklapte paraplu,
een nomadentent, een luchtballon, een parachute

een transporteermachine,
het vel geolied met muziek van de goden,
vangt, versterkt en ik geef me over, ja, ik sta aan

De metamorfose (Marsyas is een personage bij Ovidius) via de transporteermachine. Er is sprake van overgave, de licht ironische toon wekt een glimlach op: ja, ik sta aan, een treffend onverwacht beeld.

Wat als eerste opvalt als je Parachute openslaat is de van begin tot eind toegepaste vette letter. Wilde Buschenhenke in haar derde bundel eens wat anders? Wilde ze ons ergens van overtuigen, iets inwrijven, onze blik van richting doen veranderen? Mooi vind ik het niet, het onderstreept wel haar strakke, bondige, kortaffe stijl: zinnetjes meestal eindigend op een punt, ze heeft duidelijk geen last van de kriebelige spinnenpootjes die Edwin Fagel zag in het gebruik van leestekens aan het eind van de regel.

In ‘Yoko-stijl flower piece’, is ook sprake van overdracht namelijk die van het inzicht, van dharma, het ontstaan van zen. Het is de tijd van de flower power in de stijl van Yoko Ono en van John Lennon met zijn ‘Imagine’, waarin gedroomd werd over liefde met een bloem in de hand, een onvoorwaardelijke liefde. Het gaat hier over ongewassen mannen die zich overgeven aan een ook bij ons welbekend spelletje en die een bloem zijn blaadjes uit moeten trekken terwijl ze achtereenvolgens ‘hij/zij houdt van me (kies wat van toepassing is) […]’ moeten zeggen.

Een paar hebben niet door dat het al begonnen is.
Een paar schuifelen en kuchen wat.
Eén besluit dat dit de godsgloeiende druppel is
En Makakasho glimlacht
En de Boeddha knikt.

Voor gevorderden: doe een trouwjurk aan
Op een eerste date.

Zalig zijn de eenvoudigen van geest die het toch heel precies weten te zeggen: de van god gloeiende druppel, het is bijna een bekend gezegde, maar toch, in deze context mag je die druppel gerust letterlijk nemen. Maar je kunt ook denken aan ‘godsgloeiende stinkende …’ en dan hebben we een minder positief gestemde uitroep te pakken. De raad die je in de laatste regel krijgt is nauwelijks in woorden te vangen, misschien iets als: voor de zekerheid? Maar, en de dichter zegt het er meteen maar bij: alleen voor gevorderden.

Er staan verschillende prozastukken in de bundel. ‘Hallellujah Mix Tape’ is er een van. Als de kinderen naar bed zijn, zit een echtpaar op de bank naar muziek te luisteren, ze bespreken de teksten, deze weerspiegelen naar hun gevoel hun eigen situatie. Is er hoop? Ik weet het niet zegt de man, de vrouw voelt juist hoop maar beseft ook dat ze een fundamentalist is: alleen haar interpretatie geldt. En dan kantelt het gedicht en maakt de nogal voorspelbare verwachtingen van de lezer op flinke bonje niet waar. In de innerlijke monoloog van de vrouw die volgt betoogt ze naar aanleiding van het beroemde ‘Anthem’ van Leonard Cohen: ‘Het is niks persoonlijks. Iedereen barst een keer open.’ Waarna de verrassende ontknoping volgt: ‘Maar ze zegt het niet.‘

Dat is wat mij betreft de parachute: ontroering, liefdevol en compleet onverwacht. Er volgt in het geheel geen gevecht of forse discussie. Meteen daarna volgt de playlist, bestaande uit de nummers die door het stel net zijn besproken. Ook daardoor worden we op ons andere been gezet: ook de lijst werkt ontnuchterend. Knap gedaan. Originele vondst ook om die lijst op te nemen.

In de reeks ‘Hoop’, vijf gedichten waarin de hoop gepersonifieerd optreedt als iemand ‘die ergens voor traint’, is dat ‘ergens voor’ interessant als we naar het motto kijken dat Buschenhenke koos voor deze gedichten: ‘The act of making poetry is an act of of hope’ (Natasha Thretheway) dat van de reeks een poëticale reeks maakt. Dan blijkt dat dichten vaak vies werk betekent, waarbij je veel weggooit, slapeloze nachten hebt en dat alles met als ultiem doel die zo hardnekkige hoop het zwijgen op te leggen. In het vierde gedicht treedt de dichter/ik zelf op in deze strijd waarin het in het vijfde gedicht uitdraait op een wapenstilstand tussen hoop en de ik:

Ik heb haar meegenomen naar buiten.
Ik heb haar kapotte handen vast gehouden.

De gedachte is niet bijster origineel, hoop teistert de meeste dichters, de uitwerking ervan is
dat wel: aards en puntig.

In ‘Het is gewoon klote’ komt in een reeks van zeven gedichten het stervensproces van waarschijnlijk een moeder voorbij, minutieus, vertelt door de ik i.c. de moeder, aan een hij, misschien een zoon. Het is een recht toe recht aan vertelde indringende weergave die in gedicht 6 van perspectief verandert en behoorlijk uit de hand lijkt te lopen door een grappig spottende beschouwing over morfine en een vakantieplaatsje in Monaco met veel verse vis. Maar dan en dat is werkelijk knap gedaan, de laatste strofe:

Als een vissersbootje dobber je
op de vloeistof: je ogen vallen steeds dicht.
Je stuurt je bootje rakelings langs pieken van pijn.
Je strijdt met het knopje – je vindt het te hard gaan.
Na het toedienen ligt er een glimlach om je lippen,
staat dan op, strekt zich uit en vertrekt.
Het toeristenseizoen is voorbij.

Let op de afstandelijke, geobjectiveerde een na laatste regel.

In het laatste gedicht ‘Niet gebruiken in geval van brand’ is loutering en acceptatie aanwezig, waarmee Buschenhenke nu zonder enige ironie weer aansluit op het zen-achtige motto van de bundel:

Toch geloven we er niet in, een verhaal dat verder draaft zonder ons.
[…]
Wij ontglippen elkaar, wij kleintjes
die […]al vallende/nog, altijd, onze grond verwachten,
de onmogelijke noodzaak van een landing
omarmen nu verder alles, en alles verder –

Buschenhenke schreef een crisisachtige maar vrolijk stemmende bundel waarin essentiële vraagstukken effectief aan bod komen.

Jane Leusink

Floor Buschenhenke – Parachute. Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen. 54 blz. € 12,99.

Lees ook de recensie van Jan de Jong over deze bundel.