Een nieuwe uitvoering

Op zich is het niet zo verwonderlijk dat er een nieuwe Nederlandse vertaling is van Dylan Thomas’ klassieker Onder het Melkbos, want er wordt in uitgeversland vrij algemeen aangenomen dat literaire vertalingen een beperkte houdbaarheidsdatum hebben en de vorige versie dateerde nog van de jaren vijftig. Maar er is een maar: onder die vorige versie stond de handtekening van een jong, aanstormend talent. Hugo Claus was zijn naam, en zeker in Vlaanderen heeft die nog steeds een soort halfgodenstatus.

Een uitdaging dus, zo’n nieuwe vertaling, en bijgevolg een kolfje naar de hand van vertaler en dichter Erik Bindervoet. Die heeft blijkbaar een voorliefde voor aartsmoeilijke vertaalopdrachten, als je zijn cv erop naslaat. Zelfs onder de meest ervaren vakgenoten zijn er immers niet veel die zich pakweg aan Joyce’s Finnegans Wake durven te wagen.

Toegegeven, er klonk al eerder kritiek op Claus’ vertaling. Creatief was de Vlaamse grootmeester uiteraard wel, maar hier en daar ook wat minder nauwkeurig. Claus’ liet weleens een steekje vallen en kan hier en daar op een interpretatiefout worden betrapt, al moet daarbij als verzachtende omstandigheid worden aangevoerd dat deze vertaalklus in de jaren vijftig – zonder internet of elektronische hulpmiddelen – nog een stuk moeilijker was dan nu. Wel is het jammer dat Bindervoet in zijn eindnoten soms de mist in gaat over het Vlaamse idioom dat soms doorsijpelde in Claus’ vertaling. Zo merkt hij het volgende op over diens gebruik van de term snuisterkamertjes:

Wat is dat voor zeeslangenproza? Wat zijn dat in godsvredesnaam? Wat moeten we ons daarbij voorstellen, bij snuisterkamertjes? Een kamertje waar de baby’tjes in weckflessen bewaard werden tussen de andere prullaria en snuisterijen? Een kamertje waar de kindertjes lekker konden snuisteren? Waar ze zich overgaven aan snuistere praktijken?

Het kan toch niet zo moeilijk zijn om dat even te vragen aan iemand die de streektaal van Claus’ geboortestad Brugge een beetje kent? Of wat te denken van het werkwoord fatsen, dat volgens Bindervoet ‘Vlaams’ – voor zover dat al bestaat – zou zijn voor spijbelen en wordt gebruikt om een lokale uitdrukking te vertalen? Dat werkwoord moet dan toch lokaal beperkt of behoorlijk verouderd zijn, want ik heb het in die ruim veertig jaar dat ik al vertrouwd ben met Vlaams-Brabantse dialecten, nog nooit gehoord.

Deze kanttekeningen nemen niet weg dat Bindervoet een zeer genietbare vertaling kan voorleggen van de rijke, met streektaal, talloze woordspelingen, hoge en lage registers, stijlfiguren, rijm, neologismen en verwijzingen gekruide tekst van Thomas. En niet onbelangrijk: het ritme zit goed, de woordkeuze is raak. Onder het Melkbos is immers een voor de radio geschreven ‘stuk voor stemmen’ waarin de taal de hoofdrol speelt: een plot is er eigenlijk niet. Thomas beschrijft een dag in een kuststadje in Wales, vanaf de vroege ochtend, wanneer de bewoners ontwaken:

Het is lente, maanloze nacht in het stadje, sterloos en schriftzwart, de kasseistraten stil en het gebochelde vrijers-en-konijnenbos strompelt onzichtbaar omlaag naar de sleezwarte, slome, zwarte, kraaizwarte, vissersbootschommelende zee.

In elk opzicht is dit boek, met zijn rijke, vette barokke taal, dus het tegendeel van het plotgerichte, doe-maar-normaal-proza dat tegenwoordig de toon aangeeft. De stemmen van naamloze vertellers becommentariëren de kleurrijke volksfiguren die in het stadje rondlopen, van organist Orgel Gorgel tot Okkie de melkboer of postbode Willens Nillens. Thomas was schatplichtig aan Joyce en had een ‘Welshe Ulyssses’ in gedachten, of in de woorden van Bindervoet ‘een komische lofzang op het leven en de mens, met oog en oor voor detail en vol satirisch mededogen met het eenzame individu en al zijn zonderlinge en niet zo zonderlinge tekortkomingen, emotioneel gevangen in een verstikkende en verlammende samenleving.’ Een doodnormaal stadje wordt een vervreemdend, ontregelend universum.

Betekent dit dat Claus’ versie in de prullenmand mag? Geenszins. In de vertaalkritiek wordt een vertaling weleens vergeleken met een uitvoering van een klassiek muziekstuk en vertrekt men steeds vaker van het uitgangspunt dat geen enkele van die uitvoeringen definitief moeten of kunnen zijn: ze verrijken elkaar en werpen allemaal een ander licht op de brontekst. Je kunt zelfs zeggen dat zeker in het geval van een schrijver als Dylan Thomas ‘vertalen wat er staat’ hetzelfde is als Vincent Van Gogh plaats laten nemen voor een vaas met zonnebloemen met de opdracht om ‘te schilderen wat hij ziet’. Een verrijking is de vertaling van Erik Bindervoet alleszins, maar geen eindpunt: er komt een dag dat een andere vertaler met andere opvattingen en een andere invalshoek aan de slag gaat met Dylan Thomas, en dat is prima.

Daan Pieters

Dylan Thomas – Onder het Melkbos. Een stuk voor stemmen.Uit het Engels vertaald en van eindnoten en een nawoord voorzien door Erik Bindervoet. Athenaeum, Amsterdam. 160 blz. € 19,99.