‘Ik voel me Diogenes in zijn ton.’

Zo langzamerhand is Marcel Möring bezig met een imposant en samenhangend oeuvre. Zijn laatste roman Louteringsberg schijnt het tweede deel van een trilogie te zijn, want Marcus Kolpa was ook al hoofdpersoon in het vorige kloeke boek van Möring: Dis. Daarin werd TT-nacht in Assen de achtergrond voor een Danteske dwaaltocht in verleden en heden door Marcus Kolpa en de oude joodse winkelmagnaat Jacob Noach. Van alle oproer uit die hellenacht is geen sprake meer in Louteringsberg. Hij woont met zijn dochtertje Becky in het oosten van het land op een ‘berg’. Zijn vrouw Chaja is onder mysterieuze omstandigheden plotseling verdwenen. Niemand weet waar ze is. Kolpa schrijft een boek dat een bestseller wordt. Het geeft hem de mogelijkheid om daarna nooit meer iets te doen. Het enige waar hij nog voor lijkt te leven is de opvoeding van zijn dochter. Maar ook zij wordt groot en verlaat het huis.

Kolpa mijmert en denkt, maar handelt nauwelijks en hij wordt daar door zijn dochter, huishoudster mevrouw Sanders en zijn vriend Albert ook op gewezen, maar niets lijkt Kolpa uit zijn lethargische houding te kunnen halen. Dan gaat zijn moeder die in Israel woont dood en dat zet eindelijk het verhaal in gang. We zijn dan 150 bladzijden verder. Vanaf dat moment komen er nieuwe gegevens los over het verleden van Marcus en langzamerhand wordt een familiegeschiedenis ontrafeld waarin niet lijkt te zijn wat het lijkt.

In tegenstelling tot veel recensenten vond ik Dis een mooi boek. Uitdagend vanwege de perspectiefwisselingen, de tijdswisselingen, het spel met de literaire voorgangers. Ik snapte niets van de kritiek, ook niet de kritiek op het eerdere grote werk In Babylon waarvan de plek en de hoofdpersoon in deze roman terugkomen. In In Babylon raakt Nathan Hollander ingesneeuwd in het huis dat nu door Marcus Kolpa bewoond wordt. Op het einde van het boek lijken in een sneeuwnacht dezelfde geesten langs te komen die eerder bij Hollander op bezoek kwamen.

Maar, het hoge woord moet er nu maar uit, daar waar ik In Babylon en Dis erg goed vond, vind ik Louteringsberg enorm tegenvallen. Dat is voor een deel te wijten aan het eenzijdige perspectief. Je zit alleen in het hoofd van Marcus Kolpa en omdat er lange tijd geen enkele handeling in de roman zit, blijf je bladzijdenlang in introspectieve gedachten hangen. Natuurlijk zit Kolpa met veel vragen over zijn verleden en over de realtie met zijn vrouw, maar die vragen worden vrij letterlijk opgeschreven.

‘Wat waren al die momenten van vervoering en intimiteit geweest? Waren ze zo echt en diep en uniek gweest als ik had gedacht? Of had ik als een solipsist rondgelopen in een wereld die alleen bestond omdat ik bestond?’

Dat brengt me meteen op een tweede bezwaar: de taal sprankelt niet. Zinnen zoals de bovenstaande halen niet alleen de vaart uit het verhaal, ze zijn ook vrij lelijk. Opvallend is dat veel zinnen beginnen met ‘Toen’. Twee, drie keer per bladzijde is geen uitzondering. Soms zijn zinnen op dezelfde manier geformuleerd. Op bladzijde 144 staat:

‘Hij was een jaar of tien jonger dan ik, maar zag eruit als een oude man in zijn uitgezakte broek en verfomfaaide jasje, met een kapsel dat in het idioom van de dorpskapper waarschijnlijk ‘gedekt’ heette.’

Op bladzijde 207:

‘De jonge man, hij kon niet veel ouder dan een jaar of vijfentwintig zijn geweest, had eruitgezien als een wat nerdy type, overhemd met te strak geknoopte stropdas onder een lichte trui met V-hals, een glad, bijna kinderlijk gezicht, een kapsel dat in mijn jeugd ‘gedekt’ heette.’

Het spel dat in vorige boeken gespeeld werd met de literaire werken, filosofen, cultuurdragers en geschiedkundige feiten is in Louteringsberg geen spel meer. De verwijzingen doen, ook al is de hoofdpersoon schrijver, zeer gekunsteld aan. Je toont daarmee wel aan dat de hoofdpersoon alleen nog maar in boeken leeft en het contact met de werkelijkheid is kwijtgeraakt, maar veel spanning levert dat niet op als je de zoveelste verwijzing voor je kiezen hebt gehad.

‘De druizelregen droop zo triest en traag uit de bomen en struiken dat het een demonstratie leek van wat ik ooit op de middelbare school had geleerd: de Natureingang, die oude romantische literaire techniek om de natuur te laten zeggen wat de karakters voelen.’

Om het verliteratuurde karakter te tekenen kun je natuurlijk een personage laten denken aan een Natureingang, maar waarom legt de ik-figuur het begrip ook nog uit? Ook de andere figuren drukken zich nogal literair uit. Als vriend Albert even gaat zitten in het bos zegt hij: ‘Ik voel me Diogenes in zijn ton.’ Als een pakjesbezorger langskomt, ziet Marcus meer dan een pakjesberzorger: ‘Hermes,’ zei ik. ‘Brenger van tijdingen en pakjes.’

Wat me daarnaast opviel zijn de homofobe uitspraken van Marcus Kolpa. Zomaar op drie plekken in de roman:

‘Izaak,’ zei ik. ‘Sinds wanneer ga jij verkleed als provinciale nicht door het leven?’

‘Ik had een beetje stijfjes geantwoord dat ik tot nu toe nog geen behoefte voelde om met Albert kussens en gordijnen te gaan kopen.’

‘En nu loop je in Vivienne Westwood-korsetten – dit is toch een korset? – en je ruikt naar Poison en je laat je haar doen door een kleurenblinde relnicht.’

Misschien zijn dat de woorden van een cynicus. Ook het literaire bedrijf ontkomt niet aan de spot van Möring. ‘Waar vroeger nog over de inhoud van boeken werd gesproken ging het nu alleen nog maar over ‘de markt’, ‘de doelgroep’, ‘packaging’ en ’tie-ins’.’ En ook de literaire kritiek krijgt nog een sneer: ‘Sinds wanneer is de kritiek geperverteerd tot afkammen en schelden?’ Het antwoord is als het intrappen van een open deur.

Coen Peppelenbos

Marcel Möring – Louteringsberg. De Bezige Bij. 506 blz. €19,90.