De Frankfurter Buchmesse is een veelkoppig monster dat ’s ochtends ontwaakt. Met pendelbusjes, via een speciaal aangelegd Messestation en gewoon lopend: overal komen de mensen vandaan die het veelkoppige monster bezoeken. ‘Wie hier geen doel heeft, heeft hier niets te zoeken,’ zegt Messedebutant Jan Glas, dichter. De Messe is een plek om te handelen. Overal zie je schichtig mensen van stand tot stand lopen. Boeken worden ‘gepitcht’ en iedereen weet dat dat reclamepraatjes zijn, dezelfde reclamepraatjes die jij ook afsteekt tegen mensen van andere uitgeverijen om jouw boeken te verkopen. Het is je taak om op basis van kennis, intuïtie en vertrouwen te komen tot voorlopige stappen. Je neemt opties op een boek, probeert te zien in hoeverre een vertaling ondersteund kan worden door subsidies en als je heel veel geluk hebt dan koop of verkoop je een boek.

Ik kreeg de indruk dat de handel in het Nederlandse kamp wat slap was. Er was belangstelling voor boeken, maar veel concrete deals had het nog niet opgeleverd. Ja, de nieuwe Anna Enquist is al voordat het boek is verschenen verkocht aan het buitenland. Een redacteur van Nieuw Amsterdam zegt dat soort overeenkomsten met een korreltje zout te nemen. ‘Ik denk dat uitgevers vaak wachten tot de Buchmesse om met dat nieuws naar buiten te komen. Voor de rest ben je hier vooral bezig om leesrapporten te krijgen en contacten te leggen.’

De Buchmesse stond voor de rest in het teken van het afscheid. Robbert Ammerlaan, baas van De Bezige Bij beleeft zijn laatste beursdagen. Opvolger Henk Pröpper die al begin december aan de slag gaat, zit voor het laatst vertalingen te slijten (op de foto gesecondeerd door Victor Schiferli die al vroeg op de middag grieperig vertrok naar zijn hotel om uit te zieken). Het was voor het eerst dat de Nederlandse delegatie in hal 5 stond, op de begane grond en alhoewel dat net zo’n grote kale ruimte is als andere hallen, leek er wat minder schwung in het geheel te zitten.

Elders op de beurs was dat wel anders. In hal 4.1 zaten de Duitse uitgevers bijeen en daar vinden continu optredens en presentaties plaats. Daar vind je de schrijvers in de stand. Ook Vlaamse, zoals Bart Moeyaert. Hij is een paar dagen op de beurs en is een van de schrijvers die veelgevraagd is bij buitenlandse uitgevers. Er was bijvoorbeeld serieuze belangstelling om Broere te vertalen in het Deens. Moeyaert maakt er een Duitse week van, want aan het eind van de week geeft hij een lezing in Berlijn. In hal 4.1 kwamen we ook Gerbrand Bakker tegen, niet in levende lijve, maar op een bord van Suhrkamp, maar toch maakt je hart een sprongetje omdat het fijn is dat hij in zo’n mooi fonds zit.

Retedruk was het ook bij Das Blaue Sofa, live-televisie vanaf de Buchmesse door de ZDF. Het was althans druk toen Charlotte Roche optrad, een tv-persoonlijkheid die ook boeken publiceert met een ‘stoute’ inslag. In Nederland is de roman Vochtige streken vertaald, en dat leverde wel wat publiciteit op. In Duitsland hing men aan haar lippen, al haar lippen. Seks verkoopt nog steeds en dus heeft de bestsellerschrijfster het over seks. In een andere hal vindt een poëziebattle plaats en krijgt een jongen de lachers op zijn hand met een gedicht over zijn kleine piemel. Het feit dat je optreedt op de Buchmesse zegt in ieder geval niets over de kwaliteit van je werk.

Heel wat minder belangstelling is er in een hoekje van zaal 5 waar Claude Lanzmann in een rijtje auteurs zit om de vertaling in het Arabisch te promoten van joodse auteurs en hun boeken over de Shoah.

Op het grote middenplein staat een enorme spaceshuttle-achtig gebouw. Een modern gebouw met daarin hypermoderne Audi’s (de sponsor), een kunstinstallatie met wereldijde tweets die te maken hebben met ‘communicatie’ en die daar ter plekke worden geprint en enorme linten papier die vanaf het plafond naar beneden hangen. Weer iets verder vind je in die hypermoderne omgeving een beurs met antiquarische boeken (boeken met handtekeningen van Thomas Mann en William Faulkner bijvoorbeeld, maar ook prachtige oude prenten).

Buiten wordt een schrijver gefotografeerd. Ik heb geen idee wie het is, maar hij heeft een belangrijk schrijvershoofd. Zo’n ouderwets hoofd dat nog rookt. De fotograaf laat hem steeds opnieuw poseren. Met jas, zonder jas, met sigaret, zonder sigaret. Ik fotografeer hem maar omdat hij immers al gefotografeerd wordt en dus wel beroemd moet zijn. Zo werkt stardom, ook bij schrijvers.

Aan het einde van de middag wordt het veelkoppige monster van de Buchmesse moe. Het is wachten op de eersten die een borrel inschenken. In hal 5 vieren de IJslanders, Schwerpunkt op de Messe, het grootste feest. Drank en kleine IJslandse gerechtjes gaan rond. Ook bij de uitreiking van de Paul Celan-Preis en verderop een prijs voor een vrouwelijke auteur staan de flessen al klaar. In de rij met Arabische stands geen alcohol, maar wel veel zoetig ogende drankjes en hapjes.

In de Nederlandse hoek begint het feest, natuurlijk, bij de Vlaamse collega’s. Zij krijgen dan ook de Vlaamse minister op bezoek weet Thomas Möhlmann, medewerker van het Letterenfonds, te vertellen. Op de vraag of hij zijn baas Niet wil opvolgen is hij zeer stellig: ‘Nee, want dan moet je je hele leven daar naar inrichten. Ik wil ook nog tijd over houden om te dichten.’ Als de gong klinkt door alle hallen van de Buchmesse is het tijd om naar huis te gaan en in colonne vertrekt men over de roltrappen, loopbanden, de rolkoffertjes achter zich aan, de visitekaartjes veilig opgeborgen en in een paar koffertjes zit hopelijk ook nog een boek om te lezen.

Coen Peppelenbos