Nico Scheepmaker wist ze af te troeven, de drie Haagse Post-medewerkers die hem bij wijze van practical joke op 29 oktober 1974 de Cestoda-prijs toekenden. Cestoda, Latijnsch voor lintworm, zou de columnist 2500 gulden opleveren voor ‘het moeiteloos beoefenen van de Nederlandse taal in al haar genres’. Niet dus. Scheepmaker speelde het spelletje mee en liet op geschept papier uitnodigingen drukken voor de uitreiking van de niet-bestaande prijs. De grapjassen vielen door de mand toen ze niet kwamen opdagen. Scheepmaker vroeg zijn lezers om een gulden compensatie en haalde zo toch f 53,64 op. Hij kocht er een fotoboek van.

De echte revanche volgde een jaar later. Scheepmaker, alias Trijfel, bombardeerde de Cestoda-prijs in zijn column in de Leeuwarder Courant van 28 oktober 1975 tot een echte literaire prijs. Eerste laureaat was Gerrit Komrij. De ‘eenvoudige prijs zonder opsmuk’ ontving Komrij dienovereenkomstig per post: een blikken bekertje met het prijzengeld. Of de schrijver voor die f 53,64 een gat in het hoge plafond van zijn pand aan de Jacob van Lennepkade sprong, ik betwijfel het.

In 1989 bracht Nico Scheepmaker de Cestoda-prijs voor het laatst naar het postkantoor. Hij stierf in 1990 en niemand nam het stokje over. De ­Tzum­-prijs (sinds 2002) is geen onwaardige opvolger, want de trofee is van blik en het prijzengeld is doorgaans even schamel.