Woorden bedriegen, blikken vertellen de waarheid

De zus die Anna Magnani niet was is de nieuwste roman van Aristide von Bienefeldt. Alice Nola woont met haar oudere zus Blommia, haar jongere broer Emiel en oudere broer Castro in het huis waar ze ook zijn opgegroeid. Af en toe winkelt ze en drinkt ze wat met Bram. Als op een dag de kat Brenas opduikt, verandert er veel in huis. Je komt er ook steeds meer achter dat de personen niet zijn wie ze lijken te zijn en de gebeurtenissen in de roman daadwerkelijk gebeurd kunnen zijn, maar misschien ook niet. Om duidelijkheid te krijgen stelde Tzum.info de schrijver enkele vragen.

Dit boek is je eerste roman zonder homoseksuele hoofdpersonen en heftige seks. Voelde je je teveel in een bepaalde hoek gezet als romanschrijver en ben je bewust een andere weg ingeslagen? Of diende dit verhaal zich aan (drong het zich aan je op, zoals sommige schrijvers zeggen)?

Zo’n verhaal dat zich opdringt, daar geloof ik niet zo in. Maar dat ik me teveel in een bepaalde hoek (van heftige gayseks etc.) voelde gedrukt, dat is waar. Ik wilde laten zien met dit boek dat ik andere ‘genres’ aandurf en voeg daarbij dat ik geen zin meer had om in de eerste persoon te schrijven. De hoofdpersonen in mijn vorige boeken waren variaties op mezelf en ik had er genoeg van om telkens te rade te gaan bij mijn eigen persoon.

Dus die nieuwe weg is heel bewust gekozen. Het gevolg is nu wel dat er weinig aandacht voor dit boek is, wat ik erg vreemd vind. Het kan erop wijzen dat de sommige recensenten niet geïnteresseerd zijn als een schrijver van het geijkte pad afwijkt, terwijl het me juist interessant lijkt als iemand een totale ommezwaai maakt.

De inspiratie was mijn kat, de enige ‘persoon’ die niet verzonnen is en de romans van Iris Murdoch. Haar verhalen cirkelden bijna altijd om een buitenstaander die een ingeslapen gemeenschap binnentreedt, om de boel dan een beetje op te schudden. Haar buitenstaanders waren mensen, ik heb voor een dier gekozen.

Het lijkt of je, inmiddels overleden, kat model heeft gestaan voor Brenas, de kat in het boek. Met welke eigenschap?

Ik had eerst de kat, die al Brenas heette en later vertelde iemand dat hij in het gelijknamige dorp gelogeerd had en zich toen afvroeg of mijn kat daar misschien vandaan kwam. Dat was niet het geval, maar het was wel een aardig idee dat hij daar geboren was en er na zijn overlijden ook weer zou teruggaan. Zo lijkt het dorpje Brenas een soort van paradijs van waaruit poezen uitgezonden worden om de mensheid te troosten.

Brenas had een soort van troostfunctie, hij had de kracht om de boel bij elkaar te houden, net als Cohen. Als ik Cohen zie op tv moet ik dan ook altijd aan Brenas denken. Dezelfde goed bedoelende blik, vol troost en mededogen. En de vastberadenheid dat het uiteindelijk toch allemaal goed komt.

Is Alice een verwijzing naar het verhaal van Alice in Wonderland en wilde je daar een moderne variant van maken, waarin jouw Alice met dezelfde verwondering en haast naïeve blik naar de huidige samenleving kijkt?

Dat is exact. De naam Alice is afgeleid van Alice in Wonderland. Het boek is een soort van Alice in Wonderland voor volwassenen. Het boek van Carroll is zo´n werk dat, ook al lees je het maar een keer, 30 jaar geleden of langer, altijd bij je blijft. De manier waarop zijn Alice naar de dingen om haar heen kijkt, immer verwonderd, een beetje naìef is ook mijn manier van observeren. Eigenlijk moest ik zijn Alice wel lenen, in volgroeide vorm. Zou het verhaal zich dan toch opgedrongen hebben?!

Na eerste lezing was ik nogal in verwarring gebracht door de roman omdat je als lezer nooit weet wat echt gebeurd is.

Ik zal proberen wat duidelijkheid te verschaffen. Mijn bedoeling was inderdaad om telkens verwarring te scheppen, door iets wat in een bepaald hoofdstuk geopperd werd, vervolgens (in een volgend hoofdstuk of later) weer in twijfel te trekken. Daarom is het misschien wenselijk even de grote lijnen erbij te halen. Wat Alice beoogt is rust in de tent, met name de verhouding met haar zus te herstellen en eventueel ook met andere gezinsleden. Ze is, en waarschijnlijk haar zus ook, ervan overtuigd dat ze niet met elkaar overweg kunnen omdat ze zo verschillend zijn. Aan het einde van het verhaal blijkt dat ze niet met elkaar overweg konden/kunnen juist omdat ze zoveel op elkaar lijken. Dit uit zich ook weer in kleine details (de manier waarop Alice met mensen omgaat doet soms denken aan de manier waarop Blommia met mensen omgaat, de irritante manier hoe zijn mensen corrigeert bijvoorbeeld). En natuurlijk al, symbolisch, in hoofdstuk een waarin zij erop hamert dat de twee lobben van het ginkgoblad bijna net zo groot zijn, al lijkt het helemaal niet zo.

Of dit besef ook echt verhelderend werkt, of misschien alleen maar tijdelijk voor rust zorgt, is onzeker. Er wordt bijna niets uitgesproken, Alice fantaseert er zoals altijd vrolijk op los en zelfs als haar zus haar een hand reikt (door de verhouding met Bram, of het einde hiervan, te onthullen) houdt ze haar eigen omgang met dezelfde man voor zichzelf. De vrede aan het einde van het boek is waarschijnlijk tijdelijk, maar gek genoeg werkt het wel. Al het bedrog, het gelieg enzovoort, heeft tot een oplossing geleid. Eerlijkheid duurt kennelijk niet het langst.

O nog even dit: heb je het aangedurfd om een paar straatnamen uit mijn boek te googelen?!

Nee, heb ik niet gedaan, maar nu wel. Ik dacht eerst dat het gewoon schilders waren (of zoiets), maar ik weet nu dat het allemaal seriemoordenaars zijn.
De namen van de straten zijn niet meer dan een symbool. Je kunt je afvragen of de mensen naar wie huidige straten vernoemd zijn misschien niet meer bloed aan hun handen hebben dan de onfortuinlijken die ik voor deze keer bedacht heb. Want ook zij moeten een minder gewelddadige kant in hun karakter gehad hebben, zoals zeehelden en staatsmannen juist ook een duistere kant moeten hebben gehad.

Alice draagt ook deze twee aspecten in zich: tot aan het moment waarop zij de weduwe de beker aanreikt, kan je haar niet anders dan aardig en grappig – een beetje bizar, dat wel – vinden, daarna komt een heel andere kant van haar persoonlijkheid boven drijven: aanstellerig (let ook op het dagboekfragment uit haar jeugd waaruit blijkt dat ze het een leraar moedwillig erg moeilijk gemaakt heeft, haar overduidelijke blijdschap als er een meisje in haar klas dat zij onaardig vond, overlijdt), aandacht trekkend, ronduit harteloos (haar laatste onderhoud met de weduwe en haar afnemende toewijding ten opzichte van Brenas), enz.

Het verblijf in hotel Walden kan gelezen worden als een verblijf in een psychiatrische inrichting. In dat geval zit iedereen in het complot om haar erin te krijgen, inclusief de taxichauffeur. De dag- en de nachtprinses zouden dag- en nachtzusters kunnen zijn. Zo valt veel in deze roman uiteen in twee delen, die ook twee mogelijkheden zijn, en het is een beetje aan de lezer om zijn/haar weg te kiezen. Bij Walden (een verwijzing naar Van Eeden?) kreeg ik niet het idee van een gesticht. Dat komt inderdaad omdat je Alice vrolijk bizar blijft vinden. Ik zie het boek als een enorme groteske op allerlei niveaus. De personages zijn uitvergroot, maar ook de thematiek (het onderscheid tussen fantasie en werkelijkheid is niet meer te trekken) en bovenal in de taal. Vooral de gesprekken tussen winkeliers en Alice lijken nogal Becketiaans. Zo lees ik dat boek een beetje: als een kruising tussen Beckett en Fellini.

Wil je door die taal zo te hanteren in de gesprekken aantonen hoe gebrekkig woorden zijn in de omgang tussen mensen en dat ze eerder verwarring stichten dan duidelijkheid?

Door de taal te gebruiken zoals ik die gebruikt heb, wil ik vooral laten zien dat woorden manipuleerbaar en dus onbetrouwbaar zijn, veel meer dan bijvoorbeeld een blik, een zenuwtrek of een bepaalde manier van het bewegen van handen. Woorden bedriegen, blikken vertellen de waarheid, zou je kunnen zeggen. Ik gebruik taal, in het bijzonder in de dialogen, als middel om de gesprekspartner(s) te destabiliseren, in die zin zou je inderdaad kunnen stellen dat woorden in dit boek ingezet worden om verwarring te stichten. Gebrekkig? Ja, in de zin van onbetrouwbaar, niet in de zin van inaccuraat.

Walden is in de eerste plaats een verwijzing naar Thoreau’s boek, en dat was het voor Van Eeden ook, alleen heeft hij van het paradijs dat Thoreau beoogde een soort van anarchistische gemeenschap gemaakt.

Dat was voor Van Eeden kennelijk zijn interpretatie van het paradijs, voor mij is de interpretatie van het paradijs een hotel omringd door konijnen en gerund door Javaanse schermheiligen en jongens met ogen die liever slapen.

Je Beckett/Fellini verwijzing is treffend, zelf heb ik daar niet zo bij stilgestaan, waarschijnlijk omdat ik me door het verhaal liet leiden en de personages gewoon hun gang liet gaan. Heel misschien dacht ik wel eens aan een wat vroege Almodovarfilm maar dat mag geen naam hebben.

Misschien is het ook mijn eigen manier van communiceren, met winkeliers en mensen in het algemeen, al is dat moeilijk te beoordelen voor mezelf.

(foto, Raphaël C.)

Is die verwarring die je creëert, een doel op zichzelf of wil je laten zien dat fantasie, werkelijkheid, gekte en obsessies naast elkaar kunnen bestaan? De gevolgtrekking daaruit is dat je niet of nauwelijks een moreel oordeel kunt vellen, over Alice niet en (misschien is dat de strekking van je roman) over geen enkel mens?

De verwarring, of eigenlijk de onzekerheid die ik telkens opwerp, heeft te maken met mijn voorliefde voor verbeelding, en mijn afkeur voor de zekerheden waarmee we onze levens stofferen.

Daarom voel ik me ook niet zo thuis in de maatschappij van vandaag waarin zovelen hun best doen om voortdurend controle over het hier en nu te hebben, en antwoorden te zoeken op vragen die misschien beter af zijn zonder antwoord. Dat is ook de reden waarom ik de lezer graag op het verkeerde been zet, en hem uitnodig alternatieven te bedenken, of gewoon accepteert dat niets ooit helemaal duidelijk wordt. Het gevolg is dan – wat je al aangeeft – dat je als toeschouwer verzeild raakt in een universum waarin de grens tussen werkelijkheid en fictie langzamerhand wegglijdt en waarin gekte en obsessies om zich heen grijpen als een brand die nauwelijks nog te blussen valt.

En dat kan dan inderdaad bijna niet tot een andere conclusie leiden dat een moreel oordeel vellen over de mens in het algemeen en Alice in het bijzonder, een hachelijke zaak is. Mensen gedragen zich zoals ze zich gedragen, en ik betrap me erop dat ik me nauwelijks bezighoud met het formuleren van een oordeel over dat gedrag, de waaromvraag – waarom ze zich gedragen zoals ze zich gedragen – interesseert me veel meer.

De mate van interesse voor het handelen van een personage heeft voor een deel ook te maken met de mate waarin je haar psychologisch kunt volgen. Jij kiest voor een extreem onbetrouwbare vertelinstantie en daardoor worden de gebeurtenissen en de redenen waarom Alice bepaalde zaken doet ook onbetrouwbaar. (In hoeverre zijn haar verhalen over haar jeugd waar bijvoorbeeld?) Staat die onbetrouwbaarheid die interesse naar het waarom van het gedrag niet in de weg?

Je vraag heeft veel aspecten, ik zal aan de hand van de manier waarop ik Alice beschouw antwoord proberen te geven. In mijn optiek zijn de verhalen uit Alice’s jeugd volledig op waarheid gebaseerd, tot en met de incestgeschiedenis met haar broer die een beslissend stempel op haar leven gedrukt heeft. Zijzelf is er altijd van overtuigd gebleven dat daar niets verkeerd aan was, maar ze is intelligent genoeg om te beseffen dat deze manier van denken haar tot een paria maakt, een uitzondering van een uitzondering.

Iemand die zich op jonge leeftijd buiten de maatschappij geduwd ziet, zal naarmate de tijd voorbijgaat zich steeds meer bewust worden van zijn of haar anders-zijn en – als er nog meer tijd voorbijgaat – zich voegen in dat anders-zijn en uiteindelijk niets anders meer willen dan het anders-zijn en al zijn of haar handelingen in het licht stellen van dit anders-zijn.

Dit gegeven staat nauw in verband met een krampachtig vasthouden aan de gelukzaligheid die zij als kind kende, en de enige manier om een vonk van deze gelukzaligheid terug te krijgen, is de verbetering van de verstandhouding met haar huisgenoten. Dat lukt, zij het met behulp van massa’s bedrog en listen, en het resultaat is dat het hervonden geluk kwetsbaar is en vrijwel zeker niet van blijvende aard zal zijn.

(Dit uit zich al in de hernieuwde omgang met Castro. Dat hij – vrijwel zeker – een echtpaar in Vrijstad ombrengt opdat zij Fietje mee naar huis kan nemen, zal haar zeker plezier doen, maar ze is niet instaat – als hij een dooddoenerachtige opmerking plaatst – om een nostalgische gedachte aan de tijd dat ze via post-its communiceerden tegen te houden.)

Je antwoord is duidelijk en voor jou uiterst helder omdat je je verhaal zo bedacht hebt, maar de lezer weet uiteindelijk niet wat waar is (juist omdat je met die onbetrouwbare verteller te maken hebt). Omdat Alice voor een deel in een fantasiewereld leeft, kun je als lezer denken dat haar jeugd ook bij elkaar gefantaseerd is. Jij hebt als schrijver houvast omdat je weet wat waar is; wij hebben alleen de tekst en moeten met alles rekening houden.

Wat ik nog over de (on)betrouwbaarheid van Alice zeggen wil is het volgende: laatst vroeg iemand waarom ik het boek niet in de eerste persoon had geschreven. Dat was inderdaad heel even een dilemma voor me. Maar niet voor lang, want als het boek in de ik-vorm was verteld, dan was er helemaal geen touw aan vast te knopen geweest vrees ik.

Daarom leek het me een beter idee om voor de derde persoon te kiezen, waardoor er achter de gekte van Alice, als een soort van goed bedoelende vertelinstantie, altijd iemand meevertelt die dan iets van een structuur aan het verhaal geeft. Of: in ieder geval de schijn van een structuur, en dus ook de schijn van een waarheid, al zal er altijd nog ruimte genoeg zijn voor verwarring.

Coen Peppelenbos