De onderstaande recensie van Een beschaafde jongeman komt uit 2003.

Minder ironie

Alles is ironisch aan deze nieuwe roman van Aristide von Bienefeldt. De titel, de personages, het verhaal en de stijl. En het is maar de vraag of dat werkt. In Een beschaafde jongeman gaat het niet bepaald over nette jongens die aan een mooie carrière werken Aristide zelf vertelt twaalf jaar na de dood van zijn vriend Raymond – die in Parijs uit een raam viel – hoe het allemaal destijds zo gelopen is. Is hij gevallen of geduwd? Helemaal duidelijk is dit niet. Deze constructie wil uiteraard aan het boek een realistische lading meegeven, de schrijver valt hier samen met de verteller en waarom zouden we die niet geloven?

Raymond en de ik houden zich in leven via een handeltje in geroofde artikelen van het beroemde kerkhof Père Lachaise in Parijs. Ze stelen in opdracht bloemstukken of boompjes van de graven, hakken brokken steen van de monumenten af, ontvreemden bijgeplaatste foto’s of zagen stukken weg van de stalen hekken om de graven. Klanten genoeg voor een stukje steen van bijvoorbeeld het graf van Proust.

Dit geeft de ik gelegenheid uitvoerig verslag te doen van de seksuele nachtelijke avonturen van de helden te midden van de grafstenen waar een leger homoseksuelen zijn opwachting maakt. ‘Als bronstige herten trokken we over het knekelveld op zoek naar geschikte zerken voor de leniging van onze seksuele noden’. En later verdienen de jonge heren er een centje bij door allerlei merkwaardige Parijse figuren te helpen bij de volvoering van hun erotische en seksuele verlangens.

Von Bienefeldt schrijft zorgvuldige en precies geformuleerde zinnen die gelardeerd zijn met termen als ‘leniging van noden’, ‘nopen’, ‘kond doen van’, ‘voedsel nuttigen’, ‘behept zijn met iets’, ‘veeleer’, ‘een schalkse glimlach’, kortom met wendingen die ontleend zijn aan de studentikoze roman uit de negentiende eeuw waarin niets serieus hoeft te worden genomen. Dat levert zinnen op als:

Zij had zeer wel kunnen volstaan met een telefoontje naar een plaatselijke bloemist, ware het niet dat haar anders zijn, ofwel haar vrije geest, zich ergens mee begon te bemoeien, hetgeen zich uitte in de megaorder die zij ons op een maandagmorgen doorbelde.

Verkeerd is zo’n zin niet, een beetje glimlachen moest ik er wel van. Maar op de lange duur werkte het bij mij niet meer. Von Bienefeldt probeert met deze stijl al te grote en sentimentele gevoeligheden uit de roman, zoals de liefdesrelatie tussen Raymond en de ik, op een afstand te houden. Ik begrijp dat wel, je moet als schrijver je kaarten nu eenmaal altijd op zak houden, maar de knellende ironie van deze stijl ontnam op het laatst alle zicht op de in wezen uitermate tedere en breekbare relatie die hier geschetst wordt.

Een recensie mag nooit uitlopen op een verkapt advies aan een schrijver, daar heeft hij een redacteur voor en bovendien moet een boekbespreker zich met zijn eigen zaken bemoeien. Maar in dit geval heb ik sterk de neiging met deze regel te breken, vooral ook omdat Von Bienefeldt duidelijk veel talent heeft. Zou het niet goed zijn bij de volgende roman nog eens een keer goed naar deze stijl te kijken? Wat minder ironie? Dan maar wat meer sentimentaliteit?

Kees ’t Hart

Aristide von Bienefeldt – Een beschaafde jongeman. Meulenhoff, Amsterdam. 190 blz.

Deze recensie verscheen eerder in de Leeuwarder Courant op 29 augustus 2003.