Man en paard

Frank Westerman heeft met Dier, bovendier een boek geschreven volgens het concept-Westerman: een reis door tijd en ruimte in het voetspoor van de lipizzaner, met als doel de menselijke natuur tegen het licht te houden. Westermans valkuil is echter niet hoofdzakelijk gelegen in deze zelfherhaling, maar in het risico door een te hoge inzet en te weinig distantie tot het onderwerp zijn hand te overspelen.

De lippizaner is eigenlijk geen paard, maar de overtreffende trap van het paard. Dat is althans de opvatting van Frank Westerman, die zijn nieuwe boek aan het ras wijdde. De auteur verdient – wederom – lof voor de wijze waarop hij erin slaagt intellectuele en politieke geschiedenis aan de man te brengen en mooie anekdotes op te dissen.

Dier, bovendier past om meerdere redenen naadloos in het zeer coherente oeuvre van Westerman, dat haast een format is met een aantal basisingrediënten. De aanleiding voor zijn boeken wordt vaak gevormd door een jeugdervaring: in El negro en ik de opgezette neger die een jonge liftende Westerman aantrof in een Spaans museumpje, in Ararat het gasveld bij Slochteren dat hij voor zijn ogen door de aarde opgeslokt zag.

In Dier, bovendier is de persoonlijke band met zijn onderwerp gesitueerd in de manage waar Westerman als jongen reed. Eigenaar Piet was in het bezit van een lipizzanerhengst, niet om op te rijden maar om te dresseren: Conversano Primula. ‘Als je een lipizzaner aanraakt,’ vertrouwde Piet de tiener Westerman toe, ‘raak je geschiedenis aan.’ Westerman was zelf nog betrokken bij het trainen van het paard voor diens opwachting in de film Iris.

Mede in deze persoonlijke oorsprong ligt het ‘literaire’ in de literaire non-fictie die Westerman schrijft . Toch is Westerman in Dier, bovendier zelf minder aanwezig dan bijvoorbeeld in Ararat. Hij is, zo zou je kunnen zeggen, meer een flat character, een speurende chroniqueur. Hij vertolkt deze rol overigens met verve: Westerman geeft er eens te meer blijk van over een fraaie stijl en vooral gevoel voor compositie te beschikken.

Het non-fictionele element is bij Westerman geworteld in een vraagstelling, die in zijn boeken aanleiding geven tot een ontdekkingstocht. Centraal staat de mens die de confrontatie aangaat met niet-menselijke natuur, om juist de menselijke maat en eigenaardigheden bloot te leggen.

Ook Dier, bovendier volgt deze pakkende en verhelderende strategie. Bij het aanschouwen van de Shakespeare-verfilming De storm waarin de lipizzanermerrie Nobila figureert, vraagt Westerman zich expliciet af wat mensen tot uitdrukking brengen met de dieren waarmee ze zich omringen. Wat zegt de lipizzaner over de menselijke ambitie van perfectie en perfectioneren? Kortom: wat is de man in het paard?

Het resultaat is een reis door tijd en ruimte in het spoor van de lipizzaner door het getergde Europa van de twintigste eeuw. Gewild of niet ontstaat er een tweede rode draad in het boek: het paard verwordt tot dé ooggetuige die alle tirannie van de afgelopen eeuw (ineenstorting van het Habsburgse rijk, de Wereldoorlogen, de Koude oorlog en die op de Balkan) van dichtbij aanschouwde, of er zelfs de inzet van was. Uitstapjes naar de onderwerpen macht, zuiverheid, körperkultur en ook het nature vs. nurture-debat worden in het vervolg door de auteur niet geschuwd.

Op momenten levert dit wonderlijke anekdotes en scherpe analyses op. Westerman schrijft beeldend, met oog voor detail. Hij maakt fraaie portretten van personen en situaties, en alhoewel het soms overbodig is legt Westerman er eer voor een breed publiek toegankelijk te zijn, bijvoorbeeld door bij monde van zijn vroegere leraar biologie en diens fruitvliegjesexperimenten de uitgangspunten van de erfelijkheidsleer uiteen te zetten.

Toch bekruipt je het gevoel dat Westerman te hoog inzet en zijn hand overspeelt. In de tweeledigheid van de opzet (de lipizzaner als spiegel van de mens en historische getuige) en in de wat (te) ambitieuze bespiegelingen over erfelijkheid en maakbaarheid lijkt de kiem gelegen die er verantwoordelijk voor is dat Dier, bovendier niet zo overtuigend is als zijn voorgangers: Westerman wil te veel. Puzzelstukjes haken zo soepel in elkaar dat het argwaan opwekt en kunstmatig aandoet. Immers, de mens is een weerbarstig wezen dat zich niet zomaar laat lezen, ook niet door de blik van een paard. De vrijblijvende vraag – ‘Wat zegt de lipizzaner over zijn fokker en berijder?’ – lijkt langzaam te verworden tot het dogma dat de lipizzaner de geschiedenis en belichaming van een biologisch dispuut is. Dit onheil is al aanwezig in de wat ongemakkelijke en zeker pretentieuze titel van het boek, die nergens echt rechtvaardiging vindt. Een werkhypothese kan het boek ten goede komen, maar het wordt lastig als deze moeilijk houdbaar is.

Het gevoel dat Westerman misschien te ongecontroleerd is wordt gevoed door de constatering dat hij niet altijd op zijn hoede is voor de verlokking van antropomorfisme: het toedichten van menselijke eigenschappen aan dieren. Al bij het formuleren van het intellectuele startpunt van het boek stelt Westerman dat ‘het paard een drager is van tal van menselijke eigenschappen’ (p. 36). Hij voegt hier dan weliswaar nog aan toe dat deze het dier zijn toegedicht, maar langzaamaan lijkt hij dit voorbehoud steeds meer te laten vieren, bijvoorbeeld als hij stelt dat dieren weerloos zijn  in ‘hun onschuld, zoals kinderen’ (p. 251). Hier laat Westerman zich verleiden tot a-wetenschappelijke en zoete retoriek.

Er is nog een reden waarom Dier, bovendier minder meeslepend is dan ik van Westerman gewend ben: het lukt hem minder goed de lezer aan te steken met zijn eigen enthousiasme voor het onderwerp. De auteur is zelf zo gefascineerd door deze paardensoort dat hij te weinig afstand houdt, af en toe voor de troepen uitloopt en de lezer vergeet mee te nemen.

De ironie wil in dit verband dat de beste hoofdstukken in het boek de hoofdstukken zijn waarin de lipizzaner voor even afwezig is en niet tussen schrijver en lezer instaat. Westerman is bovendien op zijn best als hij geen stelling hoeft te verdedigen maar vrijuit kan gaan, zoals in de vertellingen over Mendel en de Sovjetbioloog Lysenko, die de politieke idealen van het communisme op succesvolle maar zeer onwetenschappelijke wijze op de biologische opvattingen over erfelijkheid wisten te projecteren. Darwin en Mendel aan zijn laars lappend propageerde deze Lysenko de neo-lamarckiaanse opvatting dat de omgeving tijdens het leven invloed uitoefent op de genen. Het is voor communisten immers ondenkbaar dat er tussen leden van dezelfde soort concurrentie plaatsvindt. Of zoals Lysenko onderwees: ‘Wolven eten konijnen, maar konijnen eten elkaar niet op. Die eten gras.’ Voor de Sovjetpraktijk adviseerde Lysenko zodoende bij bosbouw de jonge boompjes dicht op elkaar te planten, om hen zo het ‘samen sterk’-gevoel te doen ontwikkelen.

De voormalig Rusland-correspondent Westerman is nog steeds als een vis in het water van de Sovjetgeschiedenis, als hij vrijuit kan vertellen en verrassen. Deze ongeforceerde, spitsvondige en aanstekelijke Westerman komt in Dier, bovendier helaas iets te weinig aan het woord.

Jurre van den Berg

Frank Westerman – Dier, bovendier. Atlas, Amsterdam/Antwerpen, € 19,95.