In de jaren negentig – denk ik – had Jan Mulder een reeks columns onder de titel ‘de bioscoopverlater’. Wat me ervan is bijgebleven is vooral dat ik het een onvoorstelbare verspilling vond. Ik ben nog nooit uit een film weggelopen.

Ik kom zo vroeg mogelijk om geen reclameboodschap te missen, ren in de pauze naar de foyer voor een tweede beugeltje Grolsch en blijf daarmee zitten tot ik weet wie de hond van de clapper heeft getraind en zonder welke burgers en autoriteiten van welk Noord-Amerikaans hol (Buttfuck, Connecticut) de film nooit gemaakt had kunnen worden. Ik ben geen bioscoopverlater. Voor mij is een bioscoop een warm bad dat niet afkoelt en waarin het schuim anderhalf uur stevig blijft.

Over boeken kan ik helaas niet hetzelfde zeggen. Ik schat dat ik een op de vijf werken, die permanent naast mijn bed liggen, uitlees. De andere vier gaan om een van de volgende redenen volledig of gedeeltelijk ongelezen terug de kast in:

– de kop van de auteur staat me niet aan;

– op de eerste bladzijde staan twee clichézinnen die nog eens ongrammaticaal zijn ook;

– het boek gaat over een kleine groep booswichten die de grote massa dom houdt en ondertussen zelf decadent in de sjampanje zwemt;

– de auteur heeft filosofie gestudeerd en dat mogen zijn lezers weten! Of het boek is geschreven door een vrouw die wil laten zien dat het nooit meer oorlog wordt, als vrouwen de wereld regeren.

Het is een van de tragedies van het ouder worden: vroeger haastte je je nog weleens van de boekhandel naar huis, als – ik noem maar iets – de vijfde Voskuil was verschenen. Je probeerde avondafspraken zoveel mogelijk af te houden. De telefoon nam je niet op, Hilversum 3 bestond nog niet, maar ieder had zijn eigen stem. Het is vervelend om te ontdekken dat die gretigheid je begint te verlaten. Jaren geleden knipte mijn vrouw een prent van Peter van Straaten voor me uit: schrijver en vrouw in bed. Schrijver schreeuwt woedend en zo hard dat de kat angstig van het bed springt: ‘Goeie god, zo kan ik het ook!’

Naarmate je meer van een bepaalde schrijver leest, ga je zijn kunstjes sneller doorzien. En zo gauw ik het idee krijg: dit wordt weer zo’n boek waarin een troepje onaangepaste, eigenzinnige en tegendraadse personages dialogen gaat voeren die een levend mens nooit uit z’n strot zou krijgen, terwijl er driehonderd bladzijden of langer weinig aan plotvorming wordt gedaan, laat staan dat de schrijver zijn best doet om je om de dertig bladzijden tenminste te plezieren met een mooie zin of iets te lachen, haak ik af. Vroeger moest een schrijver het wel heel bont maken, wilde ik zijn boek terzijde smijten. Nu is een bladzijde overbodige dialoog of een personage met te veel clichés aan de kont eigenlijk al genoeg. Het voordeel van een boek boven de bioscoop is dat je niet de hele rij hoeft te laten opstaan om jou eruit te laten. Je slaat het dicht en weg ben je. Na de aanvankelijke schroom is er nu het gevoel van bevrijding. Ik mag eruit als ik wil. Ik ben een boekverlater geworden.

Erik Nieuwenhuis