Onlangs was ik voor het eerst van mijn leven op een boekpresentatie waar taart werd gegeten en limonade werd geschonken. In de afgelopen tien jaar heb ik zelf heel wat boekpresentaties mogen organiseren, en heb ik er nog meer bezocht. Heel soms was er taart, heel soms was er limonade. Maar nooit een bewuste combinatie van die twee. Maar goed, ik was dan ook voor het eerst op een boekpresentatie van een kinderboek. Wat het allemaal nog veel spannender maakte: het was op mijn eigen oude lagere schooltje, waar ik sinds mijn vertrek in 1979 niet meer naar had omgezien.

Daar zat ik, op een te klein stoeltje tussen allemaal lekker vrije Montessori-kinderen, in mijn oude-nieuwbouwwijkje in Haarlem. ‘Wie bent u eigenlijk?’  riep een meisje mij toe, ‘komt u ook voor in het boek?’ Ik keek stil om mij heen, alles kwam mij enorm vertrouwd voor. De tafeltjes, de stoeltjes, de ludieke leermiddelen. Hier had ik ‘rekenslingers’ gemaakt, hier had ik houten landkaarten van vlaggetjes met plaatsnamen voorzien, hier had ik eeuwig toneelstukjes op de gang geoefend en hier was mijn liefde voor taal ontstaan. Uren kon ik bijvoorbeeld samen met een vriendje vreemde woordcombinaties ‘leggen’: woordcombinaties als ‘lunch serveren’ of ‘de vaat wassen’ waren in tweeën gehakt en die moesten wij dan weer aan elkaar leggen. Maar wij namen geen genoegen met een broodje beleggen, een muziekstuk componeren, of papier recyclen. Wij schaterden het uit bij een combinatie als een broodje componeren, of een muziekstuk recyclen.

Het is uiteindelijk goed gekomen met mij. Heel goed, dank u.

Maar goed, boekpresentaties dus. Ik ben er dol op. Vooral de presentaties, en overigens ook feestjes, bij de hoofdstedelijke literaire uitgeverijen hebben een zekere reputatie. En niet dat het saaie bijeenkomsten zouden zijn. Nee. Er wordt veel gedronken, en als het moet wordt daar ook wat bij gegeten. Maar men komt voor de borrel, en als alles op is gaan ze met zijn allen door in het café.

Vlak voor de presentatie van een debutante enkele jaren geleden, kreeg ik een mail van haar doorgestuurd, die zij weer van een bevriende journalist had ontvangen. Daarin schreef de journalist iets als: oh, is het weer zo’n presentatie in een achterkamertje op de uitgeverij met lauw bier en slappe toastjes? Dat is van zo’n journalist helemaal niet aardig, want voor de auteur was het haar eerste presentatie, en dat moet feestelijk zijn. Maar ik ben de rotste niet, en was vast van plan de journalist in kwestie op zijn wenken te bedienen. Al halverwege de middag ontkroonde ik enkele flesjes bier, zodat ze goed lauw  konden worden en er vooral geen prik meer in zou zitten. Toen het bedienend personeel aanwezig was heb ik de geheime voorraad onder de bar aangewezen, en uitgelegd waarom hij zijn eigen bier had. ‘Zodra hij er is wijs ik hem aan. Dit is alléén voor hem!’ sprak ik samenzweerderig. Dat hoef je werkstudenten trouwens maar één keer te zeggen, ik voelde vriendschappen voor het leven opkomen.

En ja, daar kwam hij binnen, gekleed in een beige zomerpak. Met mijn ogen wees ik hem aan bij het barpersoneel, waarop het personeel als ware geheim agenten blikken van verstandhouding uitwisselden. Hij stapte op de bar af, en liep even later met een lauw uitgeblust flesje bier aan zijn mond de ruimte door. Af en toe keek hij even vragend naar zijn flesje. Toen hij mij in het oog kreeg, knikte ik allervriendelijkst naar hem. Niemand kan weerstand bieden aan mijn beminnelijke glimlach, dus lachte hij licht-zuur terug. Tegen de journalist zei ik binnensmonds: ‘Proost, en neem er nog één van mij.’

Remco Volkers