‘Als je dood bent, hoef je goddank nooit meer op reis’

Vorig jaar zomer zat ik voor het eerst Zomergasten uit. Maarten ’t Hart was uitgenodigd. Hij wist mij drie uur lang te boeien met zijn uitgekozen fragmenten en zijn verhalen. Over zijn tijd in Maassluis. Over het geloof. Over zijn liefde voor klassieke muziek. Voor Simon Vestdijk. En zijn tijd als bioloog. In het nieuwe deel uit de ‘Privé-domein’, Dienstreizen van een thuisblijver, passeren al deze onderwerpen opnieuw de revue. Opnieuw vermaakt ’t Hart mij. Nu vooral door zijn venijn.

De titel van het nieuwe deel uit de ‘Privé-domein’ is veelzeggend. Het liefst is Maarten ’t Hart thuis. ’s Morgens zit hij aan de schrijftafel. De rest van de dag brengt hij lezend door, verzorgt hij zijn dieren en werkt hij in zijn moestuin. Rond negenen ’s avonds vindt hij het genoeg geweest en kruipt hij in bed. In het begin van het boek schrijft hij:

Als schrijver, zo hoopte ik, zou ik met mijn medemensen kunnen communiceren zonder daarvoor het huis uit te hoeven. Vanuit mijn zolderkamer wilde ik de mensheid bestoken met mijn verhalen, mijn ideeën, mijn opvattingen. Op diezelfde kamer wilde ik kennisnemen van de verhalen van schrijvers en dichters uit lang vervlogen tijden.

Maar het schrijversbestaan liep toch anders. Er kwam meer bij kijken. Hij moet signeren in boekhandels, optreden in literaire cafés, zich vertonen op Buchmessen en Book Fairs, interviews geven, keer op keer op televisie verschijnen, jureren voor literaire prijzen en aanwezig zijn op het Boekenbal. In Dienstreizen van een thuisblijver vertelt hij over deze momenten. De momenten waarop de schrijver zijn huis moet verlaten en in contact komt met zijn lezers, zijn collega-schrijvers en zijn uitgevers.

Het mooist vind ik de stukken over zijn contact met zijn collega-schrijvers. Je zou denken dat ’t Hart zich bij hen wel thuisvoelt. Schrijvers onder elkaar. Niets van dat alles. Venijn overheerst in deze stukken en dat maakt het zeer vermakelijk. Zijn reis naar Göteborg in 1997 bijvoorbeeld. Op de Göteborg Book Fair is er speciaal aandacht voor Nederlandse literatuur en ’t Hart wordt, samen met andere schrijvers, uitgenodigd om aanwezig te zijn op de Book Fair. De reis en het verblijf vindt hij natuurlijk vreselijk, maar hij heeft één wens. Contact leggen met Anna Enquist. Zij behoort ook tot het schrijversgezelschap en hij wil niets liever dan met haar praten over klassieke muziek en door Göteborg zwerven om op zoek te gaan naar de componist Smetana die van 1856 tot en met 1859 in Göteborg vertoefde. Enquist negeert hem, net als de andere schrijvers. Hij besluit maar alleen op stap te gaan, maar niet zonder eerst uit te halen naar zijn collega-schrijvers. Zij mokken over de slechte plaatsen in het vliegtuig, zij vertonen zich niet bij het ontbijt, om maar te zwijgen over het gedrag van ‘peutertje Palmen’ die zich voortdurend vastklampt aan Marcel Möring en Adriaan van Dis.

Mooi is ook het stuk over de biografie van Simon Vestdijk. Lang werd hij gezien als de biograaf van de schrijver die sneller schreef dan God kon lezen. ’t Hart kent immers het werk van Vestdijk van voor naar achteren en heeft vrijwel alles gelezen wat over Vestdijk was geschreven. Het liep anders. Dat kwam vooral door ’t Hart zelf. Hij bezocht de ‘Vestdijk-vrouwen’ en de moed zonk hem in de schoenen. Henriëtte van Eyk bewaakte met beide handen de kist met brieven van Vestdijk, Jeanne van Schaik-Willing liet amper wat los en van het bezoek aan Vestdijks vriend Nol Gregoor werd hij ook niet vrolijk. Aan het eind van het stuk brengt ’t Hart zijn eigen biografie nog ter sprake. Die hoeft er wat hem betreft niet te komen. We lezen: ‘(…) een volwaardige biografie valt eenvoudigweg niet te schrijven.’ Hij beleeft te weinig, schrijft hij.

Dat laatste betwijfel ik. Deze ‘Privé-domein’ staat vol belevenissen. Neem alleen al zijn avontuur in Duitsland met zijn uitgeefster Frau Raabe. Een hilarisch stuk. Frau Raabe brengt een Duitse vertaling van Het woeden der gehele wereld op de markt. Het wordt een succes. Ze smeekt ’t Hart om een reis naar Duitsland te maken en daar in boekhandels lezingen te geven. Hij weigert. Ondertussen wordt hij door de uitgeefster vertroeteld. Ze stuurt hem cadeaus toe en ze belt hem iedere zondag op om hem te vertellen over de laatste stand van zaken over zijn boek en probeert hem steeds over te halen om een Lesereise te maken. Uiteindelijk blijkt ze onbetrouwbaar. Hij krijgt het merendeel van zijn royalty’s nooit uitbetaald en breekt met de Duitse uitgeverij. Dat zal een hele opluchting zijn geweest. Geen gezeur meer over dienstreizen naar Duitsland. Lekker thuiszitten en lezen of in de tuin aan het werk zijn. Maar hij weet ook dat een volgend verzoek voor een dienstreis niet lang op zich laat wachten. Zijn motto luidt dan ook: ‘Als je dood bent, hoef je goddank nooit meer op reis.’

Toch vraag ik me af of hij alle aandacht echt zo erg vindt. In de stukken lees je ook dat hij geniet van mooie meisjes met lange nagels die langs zijn signeertafel schuifelen, dat hij toch ook trots is op zijn succes in het buitenland en de zaal vol zit met lezers en dat hij het publiek kan vermaken als een ‘veredelde conferencier’, zoals hij het zelf zegt.

Dat geldt ook voor zijn televisieoptredens. Drie uur lang was hij vorig jaar zomer te zien in Zomergasten. Geen enkel moment zag ik, dat hij dit onprettig vond. En met alle gemak schuift hij aan bij Pauw & Witteman en De Wereld Draait Door om over zijn nieuwe roman te vertellen, over Lucia de Berk of de rode schoentjes van Paus Benedictus XVI. Nergens een glimp van schaamte of ongemak. Nee, hij spreekt in volzinnen, maakt grappen, en kan – net als in Dienstreizen van een thuisblijver – zeer scherp uit de hoek komen.

Of speelt hij een rol? En vindt hij die aandacht echt niet prettig en kan hij dat nu eenmaal goed verbergen tijdens een lezing of uitzending? Daar zou zijn toekomstige biograaf achter moeten zien te komen.

Bart Temme

Maarten ’t Hart – Dienstreizen van een thuisblijver (‘Privé-domein’ nr. 272). De Arbeiderspers, Amsterdam, 320 blz. € 19,95.