De P.C. Hooftprijs 2012 (de prijs wordt volgend jaar uitgereikt) is vandaag toegekend aan dichter Tonnus Oosterhoff (Leiden, 1953). De dichter ontvangt 60.000 euro, een oorkonde en een bronzen beeldje van P.C. Hooft. De P.C. Hooftprijs wordt jaarlijks uitgereikt en gaat afwisselend naar een prozaïst, een essayist of een dichter.

Het oeuvre van Oosterhoff begint wat ongewoon met teksbijdragen van zijn hand voor het vrouwenmeegrisblad Mijn Geheim, maar kent een echt literaire start met de verschijning van de bundel Boerentijger in 1990 waarvoor hij de C. Buddingh’-prijs voor het beste debuut voor kreeg. In het Nieuwsblad van het Noorden uit Groningen (de provincie waar Oosterhoff is gaan wonen) kreeg Oosterhoff echter een negatieve recensie geschreven door Marc Reugenbrink:

Die anekdotes verdwenen langzamerhand uit de gedichten van Oosterhoff. Zijn gedichten leken hermetischer en ondoordringbaarder te worden, maar dat is voor een deel slechts uiterlijke schijn. Bij herlezing van de gedichten uit Robuuste tongwerken (een stralend plenum) blijkt vaak hoe helder ze geformuleerd zijn. In Mooi, maar dat is het woord niet analyseert Rutger Kopland een gedicht uit deze bundel dat begint met de regel ‘(Ze vertelt:) je merkt het niet eens aan dat het geheugen gaat’ en pleit juist bij Oosterhoffs gedicht (in een essaybundel die over een aantal dichters gaat) voor heel precies lezen. Het gedicht gaat over het verlies van het geheugen, het verlies van een man, het verlies van taal en is ook in die vorm opgeschreven met afgebroken zinnen, haperingen, herhalingen en pauzes. Het zet je idee over wat poëzie is en zou moeten zijn op losse schroeven. Het antwoord van Oosterhoff op deze lezing begint veelzeggend:

Gedichten moeten precies gelezen worden, zegt Kopland herhaaldelijk in zijn stuk. Maar hij belooft niet dat ze hun eventuele geheimen dan zullen prijsgeven en zich behaaglijk zullen vlijen in alles wat wij al weten of blieven te weten over de wereld. Integendeel, precies lezen heeft juist het tegenovergestelde effect.

Uiteindelijk moet een regel bij de lezer de sensatie oproepen: ‘zo is het’. In een ander gedicht uit dezelfde bundel beschrijft Oosterhoff het uitzicht op de gasten in de ontbijtzaal: een prachtige, vaak hilarische opsomming van waarnemingen

De voorzitter van een club, met dik bloed om de kop, en zijn vrouw

zwijng. Twee heren in lamswollen vesten roeren hun koffie; ze roe-

ren, roeren en roeren.

Zou je ze niet?

Woorden als ‘zwijng’ (een soort Gronings voor heel nadrukkelijk zwijgen?) en ‘dik bloed om de kop’ zorgen er meteen voor dat je de varkensslachter (die associatie komt ook door ‘zwijng’) die zich heeft opgewerkt tot voorzitter van de voetbalclub voor je ziet met zijn vrouw en hun gebrek aan gespreksstof bij het ontbijt. Maar daar staat dan een talige regel tegenover die je uit de joligheid haalt: ‘Vangen en vrijlaten, dichten is. Denken is glas in het raam ervaren.’

Flash

Oosterhoff is een van de eerste dichters die experimenteerde met gedichten op internet. Regelmatig vervangt hij op zijn website gedichten die als animatie tot de lezer komen. Met het computerprogramma Flash kan Oosterhoff de lezer dwingen om in zijn tempo te lezen. Hij kan het lezen zelfs sturen door woorden te schrappen en toe te voegen. Het lijkt alsof je bij het wordingsproces van het gedicht aanwezig bent en dat klopt ook, alleen zie je niet het scheppen van de dichter, maar zijn poging om jou de betekenis te laten herscheppen.

De mogelijkheden van de computer leken ook hun weerslag te hebben op de vorm van de gedichten, want ook in de bundels kwamen bijschriften te staan in potloodschrift, doorhalingen en toevoegingen. Daardoor werden de gedichten ook minder af, de bundel minder een mortuarium waarin per pagina een lijk van taal ligt opgebaard. In de laatste bundels herhaalt Oosterhoff die geschreven aanpassingen niet meer.

Leegte lacht

Aan het oeuvre van Tonnus Oosterhoff werd recentelijk een nieuwe bundel toegevoegd: Leegte lacht (De Bezige Bij, 2011). De taal heeft, als een constante in Oosterhoffs werk, opnieuw de overhand. De gedichten doen minder melig én minder desolaat aan dan in de voorganger Ware grootte (2008). Maar de woordenwisselingen zijn niet minder grimmig: ‘‘Morgen ben ik dit allemaal vergeten.’ / ‘Morgen ben je zelf vergeten.’/ ‘Jij ook.’’

De wereld om ons heen is een grote readymade, een gedicht op zichzelf, lijkt Oosterhoff ons te willen laten zien. Daar heeft hij nauwelijks symboliek of metaforen voor nodig. Als de werkelijkheid ongeordend is, is de taal die de werkelijkheid representeert dat ook: ‘Wartaal is waarheid, wie kijk je aan?’ Dat die rare waarheid kan leiden tot muzikaal geraaskaal (‘Kwispelend tilt ze het vot’) en ongrammaticale zinsconstructies (‘Hoe we ons lachten de tranen’) is dan ook geen omissie, of een ‘truckje met taal’ van de dichter. Het is zoals zij, die rare waarheid, is. Taal, vooral in alledaags gebruik, kan echter ook scheppen (‘wartaal is waarheid’), als een taaldaad die een nieuwe werkelijkheid creëert:

Larissa vraagt: ‘Waar woon je?’

Larissa vraagt waar ik woon.

Ze vraagt of ik in de Maasstad woon.

Ik antwoord niet maar doe de oefening.

Ze vraagt: ‘Waarom antwoord je niet?’

Ze vraagt waarom ik niet antwoord.

‘Omdat ik de oefening doe,’ antwoord ik niet.

Ik antwoord niet omdat ik de oefening doe.

Van die vreemde ons omringende wereld, ‘een gewoon wonder’, al dan niet in taal gevat, hoeven we echter niet echt op te kijken. Wij hebben de dingen niet nodig: ‘’Als ik me niets herinnerde, dan was ik er niet,’ / beweer ik. Maar het is meteen wartaal.’ En zij kijken niet van ons op:

De film is de wereld die nergens van schrikt

want de wereld schrikt nergens van

en de film schrikt nergens van.

Terwijl het paard niet kan galopperen ‘zonder grond’, betekenis als in een ‘riet gezeefde mand’ weglekt en de dood zich steeds nadrukkelijker aandringt, zijn cryptische aanwijzingen de enige houvast:

Want vluchten slaapt onder de voeten,

hoop woont in ogen, humeur leeft in

mondhoeken, pijn in de rubberen

handschoen.

Betekenis is tot een ondergeschikt begrip gemaakt in het werk van Oosterhoff. De heersende opvatting lijkt dat de lezer niet moet proberen te begrijpen, maar zich moet onderdompelen in de muzikale en ontregelende taal van dichter. Oosterhoff zelf liet zich echter kennen in de essaybundel Ook de schapen dacht na (2000). In een bepaalde afbeelding, die hem niet losliet, zocht hij naar de gulden snede. Want, zo redeneerde de dichter, er moest iets magisch zijn wat hem zo in het plaatje aantrok. De gulden snede vond hij in echter geen enkele verhouding. Hoe minder aanknopingspunten er zijn, lijkt Oosterhoff te willen zeggen, des te harder zoeken we naar essentie. Zo kan poëzie, in woorden uit diezelfde bundel, worden opgevat als een manier om ‘structuur en betekenis te vinden in een van zichzelf duister, onzinnig heelal’.

Coen Peppelenbos (m.m.v. Jurre van den Berg)

Foto boven: Dolf Verlinden, foto midden: CP

[vimeo]http://vimeo.com/12909805[/vimeo]