Een enkele keer kwam de doctorandus die conducteur was geworden iemand tegen met wie hij had gestudeerd. Degenen wier kaartje hij geacht werd te knippen reisden meestal eersteklas en droegen lange zwarte jassen met zwierige rode sjaals. De brildragers onder hen hadden geen voorkeur voor eenvoudige en goedkope monturen. Jongens van het type dat hij vroeger op de soos had zien zwemmen in het bier, haalden nu hun kaartje uit sjieke leren aktetassen. Meisjes van het type dat hij met diezelfde jongens hardop voor ‘kroeghoer’ had uitgescholden, zaten de hele weg van Nijmegen naar Den Helder in mantelpakjes spreadsheets te bestuderen. Een enkele keer werd hij herkend, nooit durfde iemand zijn verbazing te laten blijken dat hij, uitgerekend hij, het pad van maatschappelijke vooruitgang en carrière had verlaten en nu onopvallend voortging over ’s levens ventweg. Natuurkunde. Net geen cum laude. De beste van zijn jaar. Als hij een van de tientallen handen die werkgevers begerig naar hem uitstaken had beetgepakt, had het zomaar Harvard kunnen worden, of Oxford. Maar het werden Roosendaal (7.21 u.) en Zwolle (10.13 u.) Die ene keer dat hij op de lijn Amersfoort Schiphol een jaargenoot onderweg naar het Massachusetts Institute of Technology trof, kon hij het toch niet nalaten te vragen in hoeverre de wetenschap inmiddels de wetten van het heelal doorgrondde. Het antwoord – ongeveer 4% – stemde hem zeer tevreden.

Erik Nieuwenhuis