Toen Harry op school had verteld dat hij pooier wilde worden, net als zijn vader, kon hij thuis nog een pak slaag krijgen ook. ‘Het kan me niet schelen of je balletdanser wordt, violist of eerste concertmeester, maar het is een doodzonde als je niks doet met die muzikale talenten van je. Ik betaal me de schijttyfus voor die kutlessen van je, ‘zei-di, ‘en als straks blijkt dat ik twee meier in de maand net zo goed in het kanaal had kunnen pissen, breek ik je poten.’ Niemand kan zeggen dat Harry zijn best niet heeft gedaan om zijn vader tevreden te stellen, maar balletdanser is-ie niet geworden. In de herfst van ’96 schopte zijn vader hem – om iets heel anders – van de trap. Het zag er nog even lelijk uit, maar dankzij de inzet van een fysiotherapeut en een voor gewone mensen onbetaalbare operatie in een Zwitsers ziekenhuis slaagde hij erin het conservatorium af te maken. Op penosebruiloften en -begrafenissen speelt hij populaire melodieën in het licht klassieke genre. Ondertussen is het in de hoofdstedelijke onderwereld een publiek geheim dat Harry een keer per week in een relaxhuis in Oost, met een Stetson op zijn hoofd en cowboylaarzen aan zijn voeten, de weekopbrengst komt incasseren. Zijn vader weet het ook, maar die doet er verder niet moeilijk over.

Erik Nieuwenhuis