Kun je wennen aan de dood?

Tijdens het schrijven van zijn roman Godenslaap ontdekte Erwin Mortier een boek waarin een eenvoudige verpleegster haar ervaringen in een militair hospitaal in Engeland na 1914 beschrijft. Mortier was onder de indruk: ‘Deze vergeten vrouwenstem, die op haar unieke wijze aan een facet van de Eerste Wereldoorlog gestalte heeft gegeven.’

Na het uitbreken van die Eerste Wereldoorlog besluit Bagnold, een vijfentwintigjarige jonge vrouw, zich aan te melden bij het Voluntary Aid Detachment, als ziekenhelpster bij de verpleging van gewonde soldaten. Haar teksten beschrijven de verpleging, maar ook haar frustraties over het totaal negeren van het psychische lijden van de gewonden van het Royal Herbert Hospital, (waarvan Florence Nightingale één van de grondlegsters is geweest).

Het boek is opgedeeld in drie delen. In de eerste fragmenten (Voor de glazen deuren) is het Bagnold niet toegestaan verzorgende taken uit te voeren. In het deel Achter de glazen deuren mag ze dat wel. In het derde deel komt de schrijfster terecht bij De jongens, een afdeling voor gewonde soldaten. Haar observaties zijn scherp en kaal. ‘De man naar wie ik moest informeren heeft geen neusgaten, die zijn weggeblazen, en hij ademt door twee buisjes in rood rubber. Het gaf zijn gezicht de meest gruwelijke aanblik die ik ooit heb gezien.’

Onverstoorbaar vertelt ze wat ze ziet, hoort en ruikt. De verschrikkingen zijn kaal maar wel met een gevoel voor de menselijke verhoudingen opgeschreven. De rest van de verpleging (die zij steevast Zuster noemt) heeft daar geen oog voor: ‘Rond zijn bed stonden drie rode schermen en de bezige, wit bekapte hoofden van twee Zusters dobberden boven die vestingmuur uit.’

De kritiek op de opvang van gewonden zorgde ervoor dat de schrijfster na publicatie van Dagboek zonder data werd ontslagen wegens het overtreden van militaire tucht. ‘Het hospitaal – een soort vlakke toon, een plek van gefluister, en wielen die voortglijden op rubberen banden, en lange corridors, en eigenaardige ontsekste vrouwen die erin rond bewegen.’

In schril contrast met de wondverzorgingen en het schrobben van teilen en schalen staan levendige natuurbeschrijvingen als Bagnold naar huis gaat. Ze beschrijven haar onbezonnenheid en haar verlangen om van het leven te willen genieten: ‘De sneeuw smelt weg in de goten. Wat ruikt het vreemd en scherp naar de lente! Februari… zou het? De smeltende sneeuw ontbloot iets wat werd uitgesteld. In de tuin slaakt een merel in de haag een plotse kreet. Ik rook de lente, en ik sterf van de honger…’

De laatste Engelse herdruk van Dagboek zonder data dateert van 1978; is nu pas voor het eerst vertaald. Bagnolds subtiele observaties vragen om een vernuftige vertaler, iemand die de weg vindt naar de uithoeken van de taal en daar de lezer mee weet te verrassen. Mortier weet met zijn knappe vertaling de lezer te verrassen: ‘Ik nam het aan, met schroeiende ogen en brandende gaten in mijn schouders, en stamelde frenetiek mijn dank.’

Lorna Minkman

Enid Bagnold – Dagboek zonder data. Inleiding en vertaling: Erwin Mortier. De Bezige Bij, Amsterdam. 142 blz. € 17,90