Ook in mijn vakantiekoffertje zat Forward the Light-Heavies van Freddie Mills, waarin de schrijver – zelf voormalig wereldkampioen boksen in die gewichtsklasse – alle kampioenen uit de geschiedenis van het halfzwaargewicht portretteert. Dat wil zeggen: tot 1956, het jaar waarin het boek verscheen. Meest opvallend is de biografie van Battling Siki: als tienjarige ontvoerd uit Senegal door een Duitse revueartiste die hem graag ter opluistering in haar show wilde, door haar achtergelaten in Marseille omdat ze geen toestemming kreeg om hem mee te nemen, waarna M’Barick Fal, zoals de zichzelf Siki noemende jongen eigenlijk heette, lange dagen maakte als bordenwasser totdat hij het boksen ontdekte en als vroege tiener als kermisbokser aan het werk ging om uiteindelijk wereldkampioen te worden. Na als kampioen onttroond te zijn in een wedstrijd die werd opgeluisterd door bomexplosies vertrok Siki naar de VS, waar hij optrok met onderwereldfiguren en op zeven- of achtentwintigjarige leeftijd werd doodgeschoten. Dat leek me nou een mooi verhaal om een ‘biografische novelle’ van te maken. Maar helaas: toen ik mijn voorbereidend onderzoek begon, stuitte ik onmiddellijk op Albert Stol – Battling Siki. Het levensverhaal van M’Barick Fal (In de Knipscheer, Amsterdam 1991). Des te helazer, omdat die volgens de flaptekst ‘ontroerende roman’ nou niet echt vlot geschreven is. Wel haalde ik een interessant nieuw weetje uit het boek van Stol: Battling Siki was enkele jaren met een Nederlandse getrouwd en woonde enige tijd in Rotterdam – Neerlands boksstad bij uitstek.

Tot zover de boksboeken in mijn vakantievoorraad. Dacht ik, tot ik begon in de nieuwe roman van de veel te weinig gelezen Arjan Visser. In woord en geschrift doe ik regelmatig mijn beklag over het niveau van de huidige Nederlandstalige letteren; ik vind dat we momenteel een erg zwakke literatuur hebben. Arjan Visser is uitzondering op die regel, en ook in zijn vierde roman laat hij zien een groot schrijver te zijn. Hotel Linda (Uitgeverij De Arbeiderspers, Utrecht/Amsterdam/Antwerpen 2012) verdient vijf sterren. Maar ja, dit is een column en geen kritiek, dus die vijf sterren onderbouwen hoef ik hier niet.

De hoofdpersoon van Hotel Linda heeft van jongs af aan fanatiek gebokst. Zijn liefde voor de edele kunst ontstond toen hij door zijn vader werd meegenomen naar een gevecht – in een rokerig achterafzaaltje, op een zolder.

‘Een geheime plek, dat was het toch, papa? Een soort clubhuis, moeilijk te vinden, en ik mocht er niemand iets over vertellen. ‘Wat ze daar doen, ‘ zei je, ‘vindt onze burgemeester niet goed. Daarom moet het stiekem gebeuren.’

(p. 111)

Amsterdamse burgemeesters en vechtsport: het was een moeizame verhouding in de jaren twintig van de vorige eeuw, het is een moeizame verhouding in de tienerjaren van deze eeuw.

‘En dan nu, mijne heren,’ging de omroeper verder, ‘uw bijzondere aandacht voor Bril en Beest!’

Heel even – daar had je wel om mogen lachen – dacht ik dat ik echt een dier, een valse hond of misschien een tijger, te zien zou krijgen en ik greep jouw jasje vast. Ik voelde hoe je borst zwol, en toen ik omhoogkeek, zag ik in de schaduw van de rand van je hoed je ogen glinsteren. Ik heb nooit kunnen vergeten hoe hard ik schrok toen jij begon te schreeuwen.

‘Sla hem voor zijn donder, Bennie!’

Ik herkende je stem niet, ik kon amper geloven dat jij het was die dat geluid maakte. Of dat je zulke dingen dacht.

[…]

Er klonk een bel, gebrul. Bennie begon te dansen. Hij leek gewoon maar wat heen en weer te springen, voor de lol, tot plotseling zijn linkerarm zich strekte en zijn vuist met een doffe klap het hoofd van Bram Beest raakte.

Het publiek schreeuwde. Beest dreigde te vallen. Hij moest blijven staan! Om terug te slaan, of om nog meer klappen te ontvangen. Het was mij om het even…

(pp. 112-113)

Uiteindelijk wint Bril de wedstrijd op punten. Heeft deze partij ooit plaatsgevonden, en zo ja: wanneer? Op de pagina’s 10 en 11 van Ed van Opzeeland – Ben Bril. Davidster als ereteken (de Buitenspelers, Kats 2006) wordt duidelijk dat het om het debuut van Ben Bril ging – al werd die partij, anders dan Visser doet vermoeden, niet afgewerkt in Amsterdam:

Het hoofdstedelijke boksverbod was er de oorzaak van dat Ben Bril niet in zijn geboorteplaats kon debuteren als wedstrijdbokser. Daarvoor werd op 27 oktober 1927 uitgeweken naar Amersfoort. De naam van zijn tegenstander beloofde weinig goeds: Bram Beest.

[…]

Wat vooral indruk had gemaakt […] was de stijl waarin Ben Bril triomfeerde. De gespierde spijker ontpopte zich tot een kortstondige, zeer plaatselijke wervelwind. Bram Beest werd er volledig door overrompeld.

“Een schitterende uitvoering van mijn aan hem opgelegde trainingsarbeid,” noemde Joop Cosman deze ouverture van wat zich liet aanzien als een veelbelovende bokscarrière. Met zijn priemende linkse directe (snelle stoot met gestrekte linker arm) en zijn voetenwerk als van een balletdanseres introduceerde Ben Bril wat nog jarenlang de ‘Cosman-school’ zou heten.

Vijfendertig jaar later werd het razendsnel afwisselend linksvoor, rechtsvoor schuifelen wereldwijd bekend als de ‘Ali-shuffle’. “Ach,” zou Ben Bril later zeggen, “op zo’n beweging kun je nu eenmaal geen patent aanvragen. Het is geen wasknijper. En ik had (en heb) te veel respect voor Mohammed Ali om hem van plagiaat te beschuldigen. Zou misschien ook wel een tikje te ijdel zijn geweest.”

Autobiografisch: de kleinzoon van Ben Bril, Benno, zat in hetzelfde honkbalteam als ik. Hij woonde met zijn ouders in een etagewoning – in mijn herinnering propvol kitsch – in het hartje van Haarlem, achter de Grote of Sint-Bavokerk. Of ik tijdens het spelen bij Benno ooit zijn opa heb ontmoet, dat weet ik helaas niet meer.

Karel ten Haaf