Ouwe tang

In het gezin waarin ik opgroeide was het niet gebruikelijk dat je er trots op was dat je iets niet kon. Toen ik mijn leraar Frans in de tweede klas van de middelbare school zag falen in de bediening van de videorecorder, voelde ik in eerste instantie dan ook een groot medelijden. Wat sneu dat hij zijn technische tekortkomingen niet voor ons wist te verbergen. Dat had hem bij mij thuis een kostbare hoeveelheid respect gekost. Maar tot mijn verbazing wierp hij zijn handen in de lucht en begon te lachen. In de jaren die kwamen, herhaalde deze vertoning zich bij andere traditionele alfavakken. Als ergens knopjes aan zaten, mocht je je verheugen op hilarische taferelen. Techniek was het domein van de gevoelsarme nerds op de D-verdieping. Hadden Ovidius, Dante en Beaudelaire ooit een videorecorder bediend? Nou dan!

In eerste instantie kwam het dédain voor alles wat naar bètawetenschappen en techniek zweemde me eigenlijk wel goed uit. Ik was te onhandig om mijn eigen fiets te repareren en te dom om de finesses van de goniometrie te doorgronden. Door me er – naar het voorbeeld van de schoolse alfa-mannetjes – laatdunkend over uit te laten, liet ik zien dat ik uit ander hout gesneden was. Een dichtertje en een denkertje dat zich in de hogere geestelijke regionen waar hij vertoefde niet kon bezighouden met zaken die raakten aan het schrikbewind van uur en feit. Maar nadat ik op een gevoelige leeftijd Zen and the art of motorcycle maintenance had gelezen, begon het gekoketteer met onhandigheid me tegen te staan. Te laat, helaas. Wie na zijn achttiende nog moet leren vioolspelen heeft een achterstand die niet meer valt in te lopen. Het zal wel iets met neurale netwerken te maken hebben. Waar je een vreemde taal voor je tiende nog accentloos kunt leren spreken, ben je als volwassene een leven lang veroordeeld tot varianten op het Engels van Ruud Lubbers en het Duits van Rudi Carrell.

Ik heb een vriend die vliegtuigbouwer is. Toen die bij zichzelf een beginnende tv-verslaving constateerde, construeerde hij een kastje dat de tv na een dagelijks quotum zielloos vermaak onverbiddelijk uitschakelde. Mijn broer bouwt – buiten werktijd – voor zijn plezier meubelen die zo perfect zijn afgewerkt, dat hij inmiddels een wachtlijst heeft moeten instellen om de groeiende belangstelling in goede banen te kunnen leiden. Als hij voor wat grotere projecten een extra paar handen kan gebruiken, zijn dat nooit de mijne. Dan belt hij mijn andere broer. De broer die – als ik hem bel – altijd net in, bij of onderweg is naar de Gamma. Als de mannen Nieuwenhuis  – toen mijn vader nog leefde – bij elkaar zaten en het gesprek kwam op houtverbindingen, cilinderkoppen of verstekzagen, dan wilde ik voor de gezelligheid ook wel eens een duit in het zakje doen. Dan keken ze me aan, met z’n drieën, glimlachend, beleefd, geduldig. Zoals ik zelf moet hebben gekeken toen iemand me een keer vroeg wat nou lastiger was om te schrijven, proza of verhalen.

Nou is dat natuurlijk allemaal niet zo erg. Zelf zouden ze zeggen: jij hebt weer andere talenten. Maar als ik naar de kastelen kijk die ze voor zichzelf hebben gebouwd, ontkom ik er toch niet aan te denken dat ik bij het verdelen van de vaardigheden het verkeerde strootje heb getrokken. ‘In gelul kun je niet wonen.’ Ik moet toegeven dat ik me regelmatig afvraag wat er van me zou zijn geworden als mijn middelbare schooltijd aan de andere kant van de Mammoetwet zou zijn gevallen. Dan was mijn vader nooit zo makkelijk tot de conclusie gekomen dat handenarbeid niets voor zijn jongste zoon was. Dan had hij me mogelijk wél toegang gegeven tot de gereedschapskast en hadden mijn neurale netwerken daar hun voordeel mee kunnen doen. Dan had ik de afgelopen week niet drie keer mijn band hoeven plakken, alvorens hem voor veertig euro door de fietsenmaker te laten vervangen.

Dat ik in het bezit ben van deze prachtige tang (zie afbeelding), een slingerboor uit de jaren dertig en vier miljard schroeven en gordijnringen is eenvoudig te verklaren. Mijn broers hadden geen belangstelling voor de gereedschapsverzameling van mijn vader. Die hadden alles al.

Erik Nieuwenhuis