Biografie van een schuwe perfectionist

Als liefhebber van het werk van Coetzee waren mijn verwachtingen over deze biografie hooggespannen. J.C. Kannemeyer mocht Coetzee twee keer een week lang interviewen en hem alles vragen. Het enige waar Coetzee niet op wou ingaan waren interpretaties van zijn werk. Dat belooft wat, denk je dan. Maar zo subliem als het proza van Coetzee is, zo dor en mak is deze biografie bij vlagen.

Kannemeyer vertelt alles, maar geeft nauwelijks een interpretatie van feiten zodat je te vaak geen idee hebt wat ze voor Coetzee hebben betekend. Het is het werk van een kroniekschrijver die droog de feiten van een leven en oeuvre opsomt. De biograaf behandelt alle publicaties van Coetzee; het ontstaan, de receptie, de embargos en de legio prijzen. Het privéleven van Coetzee wordt gevolgd aan de hand van de semi-autobiografische romans Jongensjaren, Portret van een jongeman, Zomertijd en Dagboek van een slecht jaar. De rode draad in de biografie is dat Coetzee (eigenlijk?) een hele aardige en bedachtzame man is, die graag serieus neemt waar hij interesse voor heeft en een grote afkeer heeft van publieke bijeenkomsten. Als hij de Booker Prize wint, weigert hij bijvoorbeeld die op te halen, omdat hij eigenlijk niets verschrikkelijkers kan bedenken dan daar op dat moment heen te moeten gaan.

John Coetzee groeide op in Zuid-Afrika. Zijn vader Zacharias dronk te veel, had zijn kas niet op orde en dreigde steeds kopje onder te gaan, waardoor de familie vaak moest verhuizen. Het is vooral de toegewijde moeder Vera waar John en zijn broer op kunnen vertrouwen. Zijn moeder heeft Duitse voorouders, maar in het gezin wordt Engels gesproken. Hij hield van cricket, fietsen, postzegels, meccano en van fotograferen. John voelt zich al vroeg in zijn leven sociaal marginaal en zijn gesloten persoonlijkheid helpt hem daar niet bij. Over zichzelf zei hij: ik weiger te rock ’n rollen. John was altijd het beste jongetje van de klas. Als klasgenoten T.S. Eliot niet kunnen waarderen, denkt hij dat het de tijdgeest is die door deze verveelde kinderen heen afrekende met niet-moderne poëzie. In Jongensjaren beschrijft hij deze periode zo: ‘wie hij ook werkelijk is, de ware ‘ik’ die uit de as van zijn kinderjaren zou moeten verrijzen om geboren te worden, wordt klein gehouden en in zijn groei geremd.’

Het liefst wil hij de uithoek Zuid- Afrika verlaten. Hij schrijft gedichten en voelt zich verwant met de Westerse literatuur van Eliot, Pound en Ford-Maddox-Ford, meer dan met de Afrikaanse literaire cultuur. Via Londen, waar hij voor IBM als wiskundige werkt, komt hij uiteindelijk in Texas aan de universiteit terecht. In Texas volgt hij colleges Nederlands over de 19de en 20ste eeuwse literatuur en schrijft een stuk over de morfologische vergelijking van Nama, Maleis en Nederlands. Hij ontwikkelt zich van wiskundige tot hoogleraar Engels en Literatuurwetenschap. Kannemeyer vergelijkt de jonge Coetzee met de hoofdpersoon uit Een nagelaten bekentenis van Emants, Willem Termeer. Coetzee is bijna dertig en briljant maar heeft zo vindt hij zelf nog niets bereikt en heeft de wens: ‘om iets buiten hemzelf te scheppen dat hij aan de wereld kan laten zien als een kunstwerk (…)’.

Coetzee heeft intussen een slecht huwelijk en twee jonge kinderen en wil graag in de VS blijven. Hij heeft net besloten dat hij op 1 januari 1970 gaat beginnen aan de roman Schemerlanden. Vanaf de eerste bladzijde staat hij iedere morgen (voordat zijn kinderen wakker worden) om een uur of vijf op om te gaan schrijven. Hij houdt dit ijzeren regime jaar in jaar uit vol, omdat hij weet dat als hij een dag overslaat het te verleidelijk zal zijn om nog een dag over te slaan.

De ontheffing van een visum voor de VS wordt afgewezen, omdat de situatie voor zijn (blanke) kinderen in Zuid- Afrika niet schrijnend genoeg zou zijn. Dat moet zijn wanhoop nog groter gemaakt hebben. Als hij mee doet aan een demonstratie tegen de directie van de universiteit die geweld gebruikt tegen studenten die protesteren tegen Vietnam, wordt een visum helemaal onmogelijk. Dit is een pijnlijk moment in het leven van Coetzee, maar je wordt er in deze biografie emotioneel niet bij betrokken.

Noodgedwongen moet hij terug naar het door rassenscheiding geteisterde Zuid- Afrika. Hier ontstaat zijn oeuvre als schrijver. In iedere roman moet hij oppassen wat hij zegt, omdat de censor altijd meeleest. Maar Coetzee staat iets heel anders voor ogen dan een één op één relatie tussen de historische feiten en een verhaal. Een verhaal (een archaïsche manier van denken, aldus Coetzee) zou in zijn ogen net zo dialogisch moeten zijn als de romans van Dostojevski: dat wil zeggen zonder een centraal dominerende stem of perspectief, maar met een veelheid aan stemmen en gesprekken. Hierbij is de historische werkelijkheid van ondergeschikt belang. Interessant is dat Kannemeyer beschrijft hoe Coetzee ook in de latere meer autobiografische romans kleine voorvallen naar zijn hand zet. De scholen waar Coetzee naartoe gaat, blijken in werkelijkheid niet de tweederangs instituten te zijn die hij beschreef in Jongensjaren. Ook beschrijft hij zijn vader in Jongensjaren als iemand die door de politieke situatie zijn baan verliest. In werkelijkheid moest hij terugkerende soldaten van een woning voorzien en toen die allemaal een huis hadden, had hij geen baan meer. Meer een pragmatische reden dus dan een politieke. Dit zijn dramatiseringen die Kannemeyer niet alleen als een verdienste van de romancier bestempelt, maar ook als een karaktertrek van Coetzee in het algemeen.

Op de achtergrond van het schrijversleven van Coetzee is de relatie met Nederland aanwezig. Hij vertaalde Een nagelaten bekentenis van Marcellus Emants, Ballade van een gasfitter van Gerrit Achterberg en enige jaren geleden vertaalde hij nog meer Nederlandse poëzie in Landscape with Rowers. Zijn laatste boeken verschenen allemaal eerder in het Nederlands dan in het Engels. Zoals onlangs het Een manier van vriendschap, een briefwisseling van Paul Auster met Coetzee. Coetzee vroeg Paul Auster om samen brieven te gaan schrijven over sport, moraal en schrijven. Het zijn vermakelijke brieven -waardoor je een veel beter beeld van Coetzee krijgt- met interessante invalshoeken: waarom worden er nooit meer nieuwe sporten ontdekt; hoe zit de verhouding ouders en eten in elkaar; hoe ga je om met kritiek. In het brievenboek toont Coetzee zich komischer en openhartiger dan in interviews. Aan Auster schrijft hij dat hij naar aanleiding van zijn roman Langzame man een brief van een lezeres kreeg waarin hij werd beschuldigd van antisemitisme. De verwarring van personage en schrijver vormt voor Coetzee de aanleiding om diep triest te worden over het stilzwijgende contract tussen lezer en schrijver. Als lezer moet je begrijpen dat de schrijver niet dezelfde is als het personage. Als je daar als schrijver niet meer vanuit kunt gaan, waarom zou je dan nog schrijven, aldus Coetzee.

J.M. Coetzee Een Schrijversleven is een consistente en coherente biografie maar je vraagt wel af of Kannemeyer niet veel gewonnen had als hij de psychologie en de techniek van een romanschrijver iets meer had toegelaten. Nu is het eerder een inventarisatie van feiten uit het leven van een schrijver dan een meeslepend verhaal over de wording van een schrijver. Na zijn pensioen zou Coetzee alsnog emigreren, naar Australië, waar hij kan fietsen en obsessief met de tuin bezig is. De echte reden voor zijn verhuizing naar Australië is een persoonlijke, waar hij geen commentaar op wenst te geven. Misschien schrijft hij er wel een brief over aan Paul Auster.

Rieuwert Krol

Paul Auster, J.M. Coetzee – Een manier van vriendschap: Brieven 2008-2011. Cossee, Amsterdam. 224 blz. €21,90.

J.C. Kannemeyer – J.M. Coetzee. Een Schrijversleven. Vertaling Joost Poort. Cossee, Amsterdam. 718 blz. € 45,00.