Niets is gevaarlijker

Huisverraad van Mischa Andriessen is een voorbeeld van wat je zou kunnen noemen een synergetische bundel: het geheel roept meer op dan alle gedichten samen. Wat gebeurt er als je drie lijvige romans in een papierversnipperaar stopt en je gaat in de sliertenbrij die er dan ontstaat op zoek naar strookjes papier met zinnen en zinsfragmenten? Hoogstwaarschijnlijk vind je genoeg bruikbaars om te kunnen komen tot iets van een reconstructie van de vernietigde werken. Op deze manier lijken er aan elk van de drie afdelingen in Huisverraad uitgebreide prozastukken ten grondslag te liggen met onder andere verhalen over natuurrampen, survivaltochten in de sneeuw en een Joods familiedrama. Telkens worden er waarnemingen beschreven die de suggestie wekken dat er ingrijpende calamiteiten hebben plaatsgehad of dat er op het beschreven moment zelf iets niet zo prettigs aan de hand is. Het verhaal wordt niet verteld. We zien een dichter aan het werk die er zeer goed van doordrongen is dat verhalen vertellen uit den boze is.

Laten we eens die typisch laaglandse natuurramp bij de kop nemen. Van een overstroming wordt in de bundel voor het eerst gewag gemaakt op blz. 9 in het gedicht WET: ‘Ik peddelde / zoals wij allemaal / in een boot, / in een winkelwagentje / en sommigen, zij het kort, / in een kartonnen doos. / Het water stond tot halverwege de vitrage.’ De laatste regel van dit citaat maakt duidelijk dat het hier niet gaat over een aflevering van het oude vertrouwde televisieprogramma Ter land, ter zee en in de lucht, maar over een heuse watersnood, met oudtestamentische connotaties wellicht, want: ‘Wat we hadden moeten zien, / steeds maar niet zagen, / dreef in de straat. / Het leek van meer waarde / nu het naast ons dobberde.’ Het lijkt erop dat de dobberaars hier een lesje moeten leren. De ik-persoon in het gedicht zingt er een lied bij: ‘‘We hebben honger noch dorst, / aan niets geen gebrek,’ zong ik,’ en duwt een onrein beest aan de kant: ‘schoof met de peddel / een zwarte hond of zo opzij.’ Verderop in de bundel keert de dichter terug naar de bezongen zondvloed in de driedelige cyclus LES: […] ‘ver weg liggen de straten aan je voeten, / doorweekt, verkleefd, maar je kent de stad, / zinkt, komt boven, enzovoort.’ (blz. 26 LES I). […] de straat / staat blank om een reden, daar moet / je zijn, werkelijk niets valt daarover / te zeggen; ga zonder omzien en sla / louter wegen in of wacht op droogte.’ (blz. 27 LES II). En: ‘Het had niet zomaar geregend,’ (blz. 28 LES III). Uiteindelijk blijkt de wrake Gods afdeling overstijgend te zijn: op blz. 46, aan het einde van het tweede deel staat geschreven in het gedicht OORDEEL: ‘[…] eindeloos bleef het regenen. / We werden de stad uitgedreven. / We waren gewaarschuwd.’

Het werkt zeker. Met deze over de hele bundel verspreide verwijzingen naar bijvoorbeeld de zondvloed ontstaat de impressie dat deze poëzie over gewichtige zaken gaat. (En als het watersnood betreft, kunnen we tegelijkertijd vaststellen dat de Nederlandse dichters na Vondel en zijn tijdgenoten relatief weinig aandacht hebben besteed aan het wassende water.) Maar wat doet Mischa Andriessen ermee? Of misschien kan ik beter de vraag stellen: wat wil Mischa Andriessen ermee doen? Ik voelde me als lezer al snel een literaire ramptoerist die steeds nieuwsgieriger werd gemaakt naar al het ergs dat er gebeurd was en nog steeds gebeurde. En ik wist algauw dat ik het fijne ervan niet zou leren kennen. Juist dat maakte dat ik steeds maar door bleef lezen, dat ik de bundel bij eerste lezing niet aan de kant kon leggen. Echter: toen ik hem uit had, bleef ik achter met een leeg gevoel en de vraag of ramptoeristen hun honger naar de ellende van een ander ook werkelijk weten te stillen als ze de kans krijgen zich daaraan te laven.

Tot zover de synergie, want veel belangrijker is het om te bekijken hoe de verzen het afzonderlijk doen. Wat blijft ervan over als je ze isoleert van de rest? Mischa Andriessen schrijft keurige gedichten met al die vervreemdende voorstellingen, die ontregelende waarnemingen, die paradoxale woordcombinaties die zo kenmerkend zijn voor de Nederlandse poëzie van dit moment; best goed, maar zo binnen de lijntjes van het huidige verwachtingspatroon dat elke verrassing uitblijft. Gedichten als deze zou je bijna schools kunnen noemen. Ze ontberen elk streven om uit de band te springen, om lezers te prikkelen, om meer te zijn dan gedicht alleen.

Neem:

THUIS

Het donker van je eigen
schaduw op de muur zien
en schrikken. Niets is gevaarlijker
dan wat je kunt begrijpen.
Het is jouw arm in de mouw
die over de muur kruipt,
jouw leegte die je achterlaat
als je de jas op de kapstok hangt.

Een tekst als deze kan uitstekend dienen als voorbeeldgedicht tijdens een literatuurles voor een vwo-klas, als de leerlingen iets moeten leren over hoe het vrije vers eruitziet en wat enjambementen zijn. Het beeld is duidelijk, de beschreven situatie zou je in dit geval zelfs herkenbaar kunnen noemen. Maar als je deze vwo-kinderen wilt besmetten met het virus van de literatuur zal je toch met iets anders moeten komen, met iets wat werkelijk gevaarlijk is wellicht, bijvoorbeeld omdat het een gedachtegoed onderuit probeert te halen dat leidend geworden is onder de gezagsdragers van nu, de mensen die het voor het zeggen hebben en vertellen hoe het allemaal hoort. Dit is poëzie die verdacht veel lijkt op de poëzie die op bijval kan rekenen van de critici die ertoe doen, die op de traditionele festivals te horen is, de poëzie waar de literaire prijzen naartoe gaan. Het is tegelijkertijd poëzie die sterk doet denken aan de poëzie die ervoor zorgt dat gedichten lezen steeds meer verwordt tot een soort oude ambacht, een antiek tijdverdrijf, een sociale aberratie van misantropen. Hoe braaf mag de literatuur worden? Met wat voor worst wordt deze oude waakhond naar zijn hok gelokt waar hij in slaap valt, terwijl het huis van de baas wordt leeggehaald?

Ik heb nog gezocht naar een gedicht dat eruit sprong, dat ik zou kunnen aanhalen om te laten zien dat Mischa Andriessen wel degelijk in staat is ook iets van dichterlijke persoonlijkheid te tonen. Ik ben nooit te beroerd om zo’n bundel een tweede, een derde en desnoods een zevende keer te lezen. Maar uiteindelijk wil ik dan wel beloond worden. Ergens moet er een deurtje opengaan naar een gedachtewereld die ik nog niet kende of iets van die strekking. Ook na een achtste lezing ging er nergens zo’n deurtje open. Ik ontdekte dat er waarschijnlijk helemaal niet van zulke deurtjes waren. Ik concludeerde dat ik was afgescheept met drie nooit geschreven romans en bedacht hoe ik die naar de papierversnipperaar uit de inleiding van deze recensie zou brengen.

Ronald Ohlsen

Mischa Andriessen – Huisverraad. De Bezige Bij, Amsterdam, 64 blz. € 16,50.