Herwaardering van alle mythen

Als er eenmaal een mythe is gecreëerd, dan help je die niet zo snel de wereld uit, en weinig illustreert dat feit beter dan de mythen rond Friedrich W. Nietzsche (1844-1900), die van alle filosofen de Westerse literatuur en kunst uit de twintigste eeuw het meest heeft beïnvloed; vele belangrijke schrijvers en kunstenaars zijn ondenkbaar zonder hem. Zo is er de mythe dat hij syfilis zou hebben opgelopen tijdens een bordeelbezoek in zijn studententijd te Leipzig, waardoor zijn ideeën ineens de uitlatingen van een ziektelijder zouden zijn. Naar men zegt werd deze anekdote na de Tweede Wereldoorlog verspreid om de ‘huisfilosoof’ van de nazi’s te onteren, want zoals bekend is Nietzsches filosofie, met dank aan zijn zus, ook door de modderige laarzen van de nazi’s bevuild.

Vrij recent onderzoek heeft echter aangetoond dat Nietzsche helemaal geen syfilis had maar een hersentumor, en die andere, nog schadelijker mythe dat hij een proto-nazi zou zijn geweest was al door hemzelf weersproken, wat zijn zus Elisabeth er dus niet van heeft kunnen weerhouden om zijn gedachtegoed te perverteren. Deze liefhebber van Heinrich Heine, met veel Joden onder zijn vrienden (onder anderen Paul Rée en de Deen Georg Brandes), veroordeelde weliswaar de zogenaamde ‘slavenmoraal’ van de joods-christelijke religie, maar het ‘plebejische’ antisemitisme en zijn land van herkomst, Duitsland (‘het Europese platteland’) haatte hij misschien nog wel hartgrondiger.

Al vanaf 1937 heeft Georges Bataille zich met zijn anti-fascistische tijdschrift Acéphale beijverd om Nietzsches gedachtegoed te beschermen tegen annexatie door de nazi’s. In een artikel vergelijkt Bataille de zus van Nietzsche met Judas – ik twijfel er alleen niet aan dat er voor leken nog steeds de schaduw van het Derde Rijk over Nietzsches werk hangt. Een ergerniswekkende misvatting, want de waarheid is, in de woorden van Bataille, dat de afstand tussen Hitler en Nietzsche net zo groot is als die tussen een arrestlokaal en de bergtoppen van de Alpen. In christelijke kringen zal hij ook nog steeds de antichrist in eigen persoon zijn – De antichrist was een buitengewoon effectieve titel om de christenen tegen zich in het harnas te jagen – terwijl Nietzsche helemaal niet zo eenduidig is ten aanzien van die religie. Andre Gidé durfde zelfs te stellen dat jaloezie op Christus de diepste drijfveer van Nietzsche was. Het onlangs opnieuw vertaalde Also sprach Zarathustra diende als bewijs, aangezien het een poging is het Nieuwe Testament naar de kroon te steken. Allemaal leuk en aardig, maar door Nietzsche als atheïst, fascist, nihilist, anti-christ of filatelist te afficheren vertroebel je de spiritualiteit, ambiguïteit en veelzijdigheid van zijn werk. nietzsche-1

Waarschijnlijk vertel ik niets nieuws – er zijn bibliotheken over zijn leven en werk volgeschreven – maar misschien kan Nietzsche in de eerste plaats nog het beste als een romanticus worden beschouwd. Dichter, gepassioneerd wandelaar, componist van bijvoorbeeld een pianostuk op basis van een gedicht van Joseph von Eichendorff, een begaafd musicus – naar het schijnt kon hij zijn gehoor betoveren met zijn pianospel –, zijn oorspronkelijke Wagner- en Schopenhauer-verering, zijn sympathie voor Goethe; Nietzsches filosofie is een levenslange worsteling om in de diepte en de hoogte waarheden te zoeken en ‘te worden wie hij is’, een hartstocht die hem doet begeven in een krachtenveld tussen mystiek en rationalisme, destructie en constructie, waanzin en luciditeit; verbeeld met de vindingrijkheid van een geboren dichter. Nietzsches denken is er een van driften, strijd en bezinning, en er is weinig psychologisch inzicht voor nodig om te zien dat hij niet in de laatste plaats tegen zichzelf vocht: tegen de Duitser in zichzelf, tegen de christen – Karl Jaspers heeft daarover een goed essay geschreven – tegen de filoloog, en ja, ook tegen de zieke die hij was. Terwijl hij in zijn boeken gezondheid en hardheid verheerlijkte en zich tegen verzwakking, ziekte en medelijden keerde, leed hij aan halve blindheid en migraine. Hoe hulpeloos Nietzsche er in het dagelijks leven aan toe was, maakt een anekdote van Theodor Adorno duidelijk. In de jaren zestig tekende hij een herinnering op uit de mond van een inwoner van het Zwitserse bergdorp Sils-Maria, waar Nietzsche in de zomermaanden verbleef. Deze vertelde hem dat hij als jongen samen met zijn vriendjes er een sport van maakte om Nietzsches rode paraplu met steentjes te vullen, Nietzsche was gewend deze paraplu tijdens zijn wandelingen mee te nemen om zijn ogen tegen de zon te beschermen. Bij het openklappen regende het steentjes op zijn hoofd, waarop hij elke keer in woede uitbarstte en zijn kwelgeesten – tevergeefs – begon te achtervolgen.

Ondanks alle vulgariseringen is Nietzsches filosofie geestelijk, en het lijkt erop, iets wat Lou Andreas-Salomé in haar beroemde studie ook lijkt te suggereren, dat hij zijn zwakke gezondheid telkens weer probeerde te overwinnen door middel van zijn denkkracht. Kortom, slaaf van het lichaam, maar heer en meester in het diepst van zijn gedachten. In dat licht kan misschien eveneens het concept van de beruchte ‘Übermensch’ worden beschouwd, een messiaanse figuur die Nietzsche door Zarathustra laat profeteren, een hoger wezen dat het menselijke in zichzelf overwint door zich ‘boven zichzelf uit te scheppen’. Een tijdje geleden hoorde ik dat een skischansspringer zich bij zijn sprongen had laten inspireren door de Übermensch-gedachte. Zonder de Übermensch-gedachte te simplificeren denk ik dat niet alleen skischansspringers er aanspraak op kunnen maken. Een zwaar gehandicapte die bovenmenselijke inspanningen moet verrichten voor het maken van een wereldreis, iemand die na het verbreken van een lange relatie zijn liefdesverdriet weet te overwinnen, een homoseksueel wiens of wier vrijheid dag in dag uit wordt bedreigd maar die blijft opkomen voor een menswaardige behandeling, een jonge vrouw in de bloei van haar leven die uit het dal van een psychose weet te klimmen, een asielzoeker die ondanks alle vernederingen zich niet laat verpletteren door de machinerie van de natiestaat; zij allemaal kunnen zich een Übermensch wanen.

In Also sprach Zarathustra openbaart zich ook een ander fundament uit Nietzsches filosofie: de eeuwige wederkeer, volgens Nietzsche het grondplan van het boek. Op een van zijn wandelingen door de bossen rond het bergmeer Silvaplana, bij Sils-Maria, zou hij door dit idee zijn geïnspireerd toen hij aan een rotsblok in de vorm van een piramide voorbijging. Overigens is deze plek tegenwoordig een populair wandelgebied voor bejaarden (ook een soort Übermenschen). Tijdens een andere wandeling, aan de Italiaanse kust bij Portofino – een aforisme van Nietzsche luidt dat alleen gedachten die tijdens wandelingen tot stand komen waardevol zijn – zou hij door het volledige eerste deel van de Zarathustra zijn ‘overvallen’. Mythen misschien, maar wel mooie en ik zie er het nut niet van in om aan de waarheid ervan te twijfelen.

Ecce homo, Nietzsches kokette en narcistische autobiografie (pleonasme?), geschreven in de periode voor zijn geestelijke instorting in Turijn, bevat een algemene kenschets van zijn werk onder de titel ‘Waarom ik zulke goede boeken schrijf’. Daarin komt hij vaak op de Zarathustra terug; dit werk leek hem het meest na aan het hart te liggen. Hij roept het zelfs uit tot ‘het grootste geschenk aan de mensheid’. Nietzsches grootspraak is soms profetisch gebleken. Zo voorspelt hij: ‘Vroeg of laat zal men instellingen nodig hebben, waarin men leeft en leert, hoe ik leven en leren begrijp, misschien zelfs dat men dan ook bijzondere leerstoelen ter interpretatie van de Zarathustra opricht.’ (zie: www.nietzsche.nl) Deze rapsodie in proza van spreuken, gelijkenissen en magische, bijna sprookjesachtige voorvallen, heeft filosofen en niet-filosofen inderdaad voor raadselen gesteld. Nietzsche spreekt op zo’n bijbels-cryptische toon dat de ervaring te vergelijken valt met het lezen van een religieus geschrift, maar dan con leggerezza, want de Zarathustra-figuur heeft wat weg van een schelm. De dichter die Nietzsche altijd blijft, rekent het boek in Ecce homo tot de muziek; Zarathustra zelf noemt hij een danser, zoals hij ook in het boek wordt aangeduid. Het springerige karakter van de tekst, letterlijk en figuurlijk, bemoeilijkt de interpretatie; Nietzsche snelt zichzelf telkens vooruit en hij lijkt ook met de Zarathustra uit eerdere delen (en de reactie daarop van anderen?) te polemiseren. De vier delen van Also Sprach Zarathustra staan nu weliswaar in één band, maar werden indertijd in een tijdsbestek van een aantal jaren afzonderlijk van elkaar gepubliceerd. Zarathustra beleeft van alles en maakt een ontwikkeling door. In dat opzicht is het boek te lezen als roman. Dat er geen eenduidige filosofische ‘lessen’ uit te destilleren vallen, hoeft dus helemaal niet, en is ook inherent aan het scepticisme van Nietzsche.

Nietzsches wijze van filosoferen, de mythologiseringen en de geëxalteerdheid, valt in Nederland maar al te vaak in handen van personen die lijden aan een bepaald soort kwaal die vooral onder columnisten en recensenten voortkomt, en dan met name oudere mannen. Zo schreef een columnist naar aanleiding van een bezoek afgelopen zomer aan het Nietzsche-Haus in Sils-Maria over de ‘walrussnor’ van Nietzsche: ‘Vreemd eigenlijk dat Nietzsche zo’n snor had, hij moet er dag en nacht mee bezig zijn geweest, al was het alleen maar om de etensresten te verwijderen. Had hij als waarheidszoeker werkelijk niets beters te doen.’ Wat een mop! Verder noemde een recensent Nietzsche op basis van dit boek onlangs een puber, en het spijt me te zeggen dat ik de symptomen van deze oer-Nederlandse kwaal ook moest aantreffen in het nawoord.

Langer geleden stak het al de kop op, en nog wel bij iemand die beter zou moeten weten. Ik heb het over de dichter Hendrik Marsman, die Also sprach Zarathustra vertaalde, en zich in zijn verder goed geïnformeerde voorwoord op een gegeven moment vrolijk begint te maken over de dichtkunst van de ‘wildgeworden kamergeleerde (…), die zich op een onbezonnen zomermiddag tijdens het bal champêtre aan een dans met een Zwitserse schoonheid waagt.’ Zou Marsman in staat zijn geweest om tegen een vrouw te zeggen: ‘Van welke sterren zijn wij elkaar toegevallen?’

In hoeverre Ria van Hengels vertaling een vooruitgang is of niet kan ik moeilijk bepalen. Daarvoor zou ik de oorspronkelijke versie grondig moeten hebben gelezen en wellicht ook Duits moeten hebben gestudeerd. Verder varieert Nietzsche op het Luther-Duits als ik het goed begrijp, wat betekent dat je als vertaler naar de versie van de Bijbel terug moet die Nietzsche heeft gekend. Wel heb ik door Van Hengel zin gekregen in een dergelijke onderneming, want haar woordkeuze doet me af en toe wat al te eigentijds en eenduidig aan. Misschien iets voor de kerstvakantie. In de tussentijd is er ook de mij onbekende vertaling door Wilfred Oranje, uit 2006, die we nog kunnen raadplegen.

Marsman schreef in zijn voorwoord terecht: ‘Bovendien is het tegelijk het noodlot en de, vaak onbewuste, verdienste van alle commentaren, dat zij de lezer voortdurend sterker naar de lectuur van Nietzsche zelf doen verlangen en dat men zich tijdens de lectuur, voorzover men zich dan de commentaar nog herinnert, onwillekeurig afvraagt, waar die eigenlijk toe heeft gediend.’ Iets wat opgaat voor alle recensies en commentaren, goed of slecht, maar als u er nog bent: in godsnaam, waarom niet, al is het maar voor de duur van het boek, geloof schenken aan de mythe dat het in de grootste eenzaamheid en met eigen bloed is geschreven?

Johannes van der Sluis

(Afbeelding: Wikimedia Commons)

Friedrich Nietzsche – Zo sprak Zarathoestra, vertaald uit het Duits door Ria van Hengel, uitgeverij De Arbeiderspers (2013), 340 pagina’s, €17,95 (ook beschikbaar als deel in de Perpetua-reeks, uitgegeven door Athenaeum-Polak & Van Gennep)