Fastfood, hardboiled detectives en spiritualiteit

Het japonisme heeft mooie kunst voortgebracht. Denk aan Van Gogh, Pinkerton van Weezer, geïnspireerd door Madama Butterfly, de film Mifune’s Last Song, en vooruit, ook de The Karate Kid, met Mr. Miyagi, gespeeld door Pat Morita (Arnold in Happy Days), die indertijd diepe indruk op me maakte. Er bestaan echter creaties waarbij japonisme overgaat in iets minder onschuldigs – met een lachend gezicht. Veel Nederlanders vinden bijvoorbeeld Ushi grappig, maar voor Wendy van Dijk zou vanwege Ushi ongetwijfeld een plaatsje in de hel zijn gereserveerd als het zenboeddhisme een hel zou kennen. Toegegeven, op gezette tijden ben ook ik misschien geen onschuldige japonist, en of dat nou zo grappig is ligt geheel aan het perspectief. Toen ik ergens had gehoord dat Japanners als hun de weg wordt gevraagd en ze weten de weg niet uit beleefdheid toch een willekeurige richting uitwijzen, ben ik dat gaan navolgen, zonder te verifiëren of het daadwerkelijk een Japanse gewoonte is. Enfin, de persoon in kwestie komt uiteindelijk toch wel aan waar hij wezen moet. In die zin ben ik een zenboeddhist, al weet ik niet of dit een zenboeddhistische gedachte is.

Afgelopen weekend was in Amsterdam de bonte lancering van de nieuwe roman van Haruki Murakami (1949), De kleurloze Tsukuru Tazaki en zijn pelgrimsjaren, aantrekkelijk en met oog voor detail uitgegeven door Atlas Contact – het papier suggereert dat je een heilig geschrift in handen hebt. De presentatie in Japanse stijl was georganiseerd door het literaire tijdschrift Das Magazin. Hun japonisme komt me eveneens onschuldig voor, maar het evenement met de tsunami aan leesclubs op speciale locaties in heel de stad (bijvoorbeeld het Okura) is vooral een bewijs, en ik bedoel het niet sarcastisch, dat in seculiere kringen de leesclub is wat de Bijbelkring is voor christenen, met als grootste verschil de afterparty.

Murakami’s werk was nieuw voor me. Zeven jaar geleden kreeg ik Norwegian Wood van iemand cadeau die zei dat ik op iemand uit het boek leek, maar het wilde me niet bij de keel grijpen. Freudiaans wellicht, omdat ik misschien onbewust niet geconfronteerd wilde worden met het beeld dat iemand anders van mij zou hebben. Zo’n beeld wijkt immers per definitie af van het beeld dat je van jezelf hebt, wat tot schaamte leidt en voor je het weet heb je jezelf voor de trein geworpen. Maar toen Murakami’s nieuwe roman werd aangekondigd sprak de beschrijving me dusdanig aan dat ik Murakami een tweede kans moest geven en, hoewel dat me minder interesseerde, na te gaan of de hype gerechtvaardigd was. Hypes mogen onvoorspelbaar zijn, ze zijn vaak wel eenvoudig te verklaren. Elders is al eens gewezen op de redenen van de aantrekkingskracht van Murakami op zijn westerse leespubliek. Waarin dit werk van Murakami in het bijzonder zou voorzien? Spiritualiteit wellicht, maar dan op speelse wijze, zingeving, en ik was oprecht benieuwd, want als ik kijk naar sommige zinnen die ik heb geschreven en heb uitgesproken, ook in het recente verleden, dan wordt me duidelijk dat de geest van zwaarte mij in zijn greep had, terwijl ik mij al verlicht waande.

Tzukuru Tazaki, de hoofdpersoon, heeft zoals dat in de volksmond heet ‘een negatief zelfbeeld’. Hij vindt zichzelf kleurloos, saai, leeg, et cetera, dit in tegenstelling tot zijn vier karaktervolle c.q. kleurrijke vrienden, twee jongens en twee meisjes, met wie hij ondanks zijn karakter – beter gezegd zijn gebrek daaraan – een hechte vriendengroep vormde op de middelbare school. Zijn vrienden hebben kleuren in hun naam, waaraan ze hun bijnamen (Rooie, Blauwe, Witte, Zwarte) ontlenen, Tzukuru uitgezonderd. Waarover afgelopen weekend in de leesclubs allemaal is gemediteerd weet ik niet, maar dat velen zich met een kleurloos personage hebben kunnen identificeren staat vast. Allemaal doen we onvermoeibaar ons best zichtbaar te worden in de grijze massa, als hipster, reaguurder, gelovige, twitteraar, columnist, Facebook-gebruiker, schrijver, schrijver van ingezonden brieven, recensent of politicus, terwijl we diep van binnen ook wel weten dat we voor de anderen net zo zichtbaar zijn als een wandelende tak. En zelfs als we zichtbaar zijn, wat ziet men dan precies? Hoogstens een overtuigende act. Een fantasie. Ja, we zijn alleen, en als we de moeite nemen om na te gaan wat er binnen in ons zit, dan kunnen we niet anders concluderen dan dat het ook bar weinig is waar we de rest van de wereld mee lastig kunnen vallen.

Aan zijn gevoelens van minderwaardigheid doet Tzukuru verder weinig. Logisch misschien; als je jezelf niets waard vindt, is alles bij voorbaat zinloos. Om die reden reageert Tzukuru bijna zenboeddhistisch als hij door de achtergebleven vriendengroep in Nagoya wordt verstoten nadat hij naar Tokyo is verhuisd voor een studie civiele techniek. Hij maakt weliswaar een diepe psychische en fysieke crisis door, maar verder onderneemt hij geen actie om erachter te komen wat nu precies de reden was. Pas vele jaren later, Tzukuru werkt inmiddels als architect van treinstations – zijn passie voor stations is zijn enige, kenmerkende eigenschap; een gematigde passie, zoals alles aan hem gematigd is – ontmoet hij een vrouw tot wie hij zich aangetrokken voelt. Zij wil echter niet met hem verder voordat hij schoon schip heeft gemaakt met zijn verleden en daarom gaat hij letterlijk en figuurlijk op reis. Deze ‘pelgrimsreis’ voert naar zijn geboortestad – een vriend is autoverkoper geworden en de andere vriend een soort bedrijfsgoeroe, zo gaat dat – en Finland, waar een van de meisjes naartoe is geëmigreerd. Het was een genoegen de naam Aki Kaurismäki aan te treffen, maar hier laat ik de synopsis voor wat hij is, want Murakami’s roman drijft in zekere zin op de centrale vraag van bepaalde detectives; De kleurloze Tsukuru en zijn pelgrimsjaren heeft verdacht veel weg van een whodunit.

Haruki Murakami

Uit een interview met The Paris Review begreep ik dat Murakami een liefhebber is van de hardboiled detective – hij heeft onder anderen Raymond Chandler in het Japans vertaald – en deze voorliefde is soms merkbaar in dit boek vanwege enkele donkere ondertonen. Tzukuru is bovendien niet uitsluitend de detective van zijn eigen ziel en verleden, er vloeit bloed. Zoals de betere detective leest het eerste deel lekker weg en blijft het toch spannend. Murakami schept een licht surrealistische en onthechte sfeer zonder het plot uit het oog te verliezen. Ook weet hij hier en daar aangenaam te verrassen met een scherp beeld of beschrijving:

Ongeveer vijf minuten later kwam de secretaresse van middelbare leeftijd terug om Tsukuru voor te gaan naar het kantoor van de Rooie. De glimlach op haar gezicht stond een streepje vriendelijker – een mengeling van respect en familiariteit, het niveau voor bezoekers die de baas zonder afspraak toch te spreken krijgen. Waarschijnlijk kwamen zulke gevallen niet vaak voor.

Hoogtepunt wat mij betreft was een stationschef die aan Tzukuru vertelt wat treinreizigers allemaal achterlaten in treinen:

Urnen met as, pruiken, kunstbenen, manuscripten van lange romans (‘Ooit eens aan zo’n ding begonnen, maar ik vond er niets aan’), een doos met een netjes opgevouwen overhemd dat vol bloedspetters bleek te zitten, een levende adder, een bundeltje van ongeveer veertig kleurenfoto’s van alleen maar het vrouwelijk geslachtsdeel, een prachtig groot tempelblok….

Ontzettend jammer is alleen dat Murakami in de dialogen af en toe veel te gekunsteld en gepolijst is. Ongeveer na tweederde van het boek zijn er steeds meer soft boiled scènes met hinderlijke clichés en kitsch:

Daarna dacht hij aan Eri. Eri Kutono-Haatainen. Moeder van twee jonge dochtertjes. Hij dacht aan een blauw meer dat zich uitstrekt voorbij de witte berken, en aan het bonken van een bootje tegen de steiger. Aan keramiek met mooie patronen, aan zingende vogeltjes, een blaffende hond. Aan Alfred Brendels onberispelijke uitvoering van Pelgrimsjaren. […] Aan allerlei mogelijkheden die verloren zijn gegaan, en aan een tijd die nooit meer terugkomt.

Die verwijzingen naar westerse klassieke muziek en popmuziek komen ook een beetje gratuit over, en hoewel het westen geen patent heeft op haar cultuuruitingen, hebben we bij Murakami niet te maken met een soort omgekeerd japonisme? Of is het de globalisering? Laten we het op kosmopolitisme houden.

Ook is het zo jammer dat de wijsheden die we uit de roman moeten destilleren over het leven teveel naar het zelfhulpgenre neigen. Minstens zo erg is dat de dame die Tzukuru ertoe aanzette zijn jeugdvrienden op te sporen veel te oppervlakkig blijft. Ze fungeert bijna uitsluitend als coach, klankbord, researcher en reisagente voor Tzukuru. Acceptabel in detectives, maar van naar men zegt een serieuze kanshebber voor de Nobelprijs mag je toch wel wat meer verwachten. Murakami is ook niet de jongste meer, gisteren vierde hij zijn 65-ste verjaardag. Je zou hem bijna de nieuwe Coetzee cadeau doen. Ik begrijp dan ook wel een beetje wat de Oostenrijkse literatuurcritica Sigrid Löffler inbrengt tegen wijlen literatuurpaus Marcel Reich-Ranicki als ze een boek van Murakami bespreken in een ontluisterende aflevering van Das Literarische Quartett, waar ze over een roman van Murakami zegt dat het vrouwelijke personage weinig realistisch is. Opvallend dat de softcore homo-erotiek en de dialogen tussen de mannelijke personages in De kleurloze Tsukuru Tazaki en zijn pelgrimsjaren meestal wel overtuigend zijn.

Löffler nam het woord ‘literaire fastfood’ in de mond, en hoewel het wat afgezaagd is om boeken met voedsel te vergelijken, lijkt het eveneens een adequate typering van deze roman. De illusie wordt gewekt dat het de honger kan stillen, maar als geheel is het uiteindelijk toch een weinig bevredigende sensatie. Ooit hoorde ik van iemand dat sommige extatische boeddhistische monniken in kleuren opgaan. Dat is me dus helaas niet gebeurd, terwijl er wel romans zijn die daartoe in staat lijken te zijn. Ik neem het Murakami niet al te kwalijk, in het genoemde interview komt de mediaschuwe auteur weinig pretentieus over; hij praat over zijn romans alsof ze niet veel anders zijn dan de cocktails en broodjes die hij ooit zijn gasten serveerde als eigenaar van een jazzclub. Dit boek kan men zonder problemen aanbevelen op leesclubs en middelbare scholen. Fastfood, eveneens de fastfood die afkomstig is uit Japan, mag dan wel niet onvergetelijk zijn, het richt verder weinig schade aan als je je beperkt, en wie van onze generatie heeft zich nooit bezondigd aan hamburgers en mixdrankjes? Daarnaast is het de vraag of de gemiddelde westerling meer spiritualiteit kan verdragen dan de spiritualiteit die komt in de kleuren van een fastfoodtempel. Is er hoop voor afvalligen en zonderlingen? Wie zal het zeggen, maar hun pelgrimsreis zal wat Japanse literatuur aangaat wellicht eerder langs Jun’ichirō Tanizaki voeren dan langs deze nieuwe cocktail van Murakami.

Johannes van der Sluis

Haruki Murakami – De kleurloze Tzukuru Tazaki en zijn pelgrimsjaren. Vertaald uit Japans door Jacques Westerhoven. Atlas Contact, Amsterdam. 364 blz. € 19,95