Gerard Kornelis van het Reve

Ik heb hem nooit gesproken, heb nooit aan hem verzocht een zijner boeken voor mij te signeren. Sterker nog: ik heb hem slechts driemaal in levenden lijve gezien en hij mij eenmaal.

De eerste keer was in de Haarlemse bibliotheek, waar hij een lezing hield. Ik schat dat ik zeventien was, in 1962 dus.

De tweede keer was in hetzelfde jaar, op het herentoilet van de Haarlemse Stadsschouwburg, waar wij naast elkaar stonden te ‘wateren’, om een favoriet woord van Frits van Egters te gebruiken. Wij stonden daar enkele ogenblikken geheel alleen, in de eeuwige tijd, op dezelfde plaats bijeen.

Hij kan niet weten, dat ik weet wie hij is, gonsde het door mijn hoofd, terwijl ik gewaar werd hoe hij zijn blik indringend in mijn richting zwenkte, alsof ik De Meedogenloze Jongen zelf was, die ik overigens wel degelijk wilde worden, maar dan anders dan de schrijver naast mij voor ogen stond.

De laatste keer vond plaats in de Vondelkerk te Amsterdam, op 23 oktober 1969, bij de plechtige viering van de aan hem toegekende P.C. Hooftprijs. Ik stond toen zelf aan het begin van mijn schrijversleven en was voor die plechtigheid uitgenodigd door Geert van Oorschot, bij wie ik twee jaar voordien had gedebuteerd in Tirade en die later ook mijn uitgever zou worden, voor zolang als dat duren kon.

Het was een bizarre megalomane voorstelling, daar in die kerk, compleet met het fanfareorkest, dat de schrijver toen ook al voor zijn begrafenis had bestemd, maar dat zevenendertig jaar later op die schamele bijeenkomst in België, te Machelen-aan-de-Leie, niet zou komen opdagen.

Daar stond hij, in de Allerheiligste Hartkerk van Jezus, met zijn toenmalige vriend, Willem Bruno van Albada, een magere jongeman in een wit kostuum, die in het werk figureert onder de dierennaam Teigetje, met een korte ei.

Latere partners kregen allen eveneens een dierennaam toegewezen, van wie matroos Vos, al of niet gespeld met ‘sch’ het bekendst zou worden.

Zo zou zijn inner circle uit roofdieren gaan bestaan, waaraan ik overigens geen conclusies wil verbinden. De naam Woelrat, voor weer een andere minnaar, heb ik eigenlijk altijd omineuzer vinden klinken.

Aanvankelijk, bij zijn debuut in 1947, als auteur nog op zoek naar zichzelf, legt hij als nerveus literair raspaard zijn beide voornamen af, ten faveure van de door hem bewonderde auteur Vestdijk en presenteert hij zich op drieëntwintigjarige leeftijd als Simon van het Reve met De avonden, een destijds controversieel boek, dat Vestdijk direct op waarde wist te schatten, anders dan veel andere vooraanstaande critici uit die tijd, zoals Garmt Stuiveling, Ben Stroman en Rico Bulthuis, namen die inmiddels verdwenen zijn in de mist der mensen. Maar ook Godfried Bomans blameerde zich als recensent voor altijd in zijn benepen katholieke kamertjeskritiek aangaande dit werk.

Vervolgens verscheen dan de schrijver Gerard Kornelis van het Reve op het literaire toneel, de auteur in his own right, de man die hij werkelijk was en onder wiens naam hij zijn beste werk schreef: de beide brievenbundels Op weg naar het einde en Nader tot U, alsmede de in deze zelfde stijl en sfeer vormgegeven inleiding bij de veertien etsen van Frans Lodewijk Pannekoek, ‘Voor arbeiders verklaard’, met de onvergetelijke, jegens de dame in kwestie gelukkig niet verbaal uitgesproken verwensing: ‘Ze moesten een brandende poppenwagen je kutwerk binnenrijden’, als voornoemde dame op nogal aanstellerige toon had willen weten of er ‘in die huizen ook mensjes wonen’.

Gerard Kornelis van het Reve, een misschien wat ongemakkelijk klinkende schrijversnaam. Het zou wat. Wanneer het plotseling Gerard Reve moest worden weet ik niet meer en ik heb geen zin het op te zoeken.

De opgegeven reden voor deze wijziging weet ik nog wel: een auteursnaam moest ritmies overkomen en in het gehoor van de lezer blijven hangen. En als een volleerd copywriter legt de nieuwbakken Gerard Reve in een brief aan zijn toenmalige vriend Ab Visser uit dat tweemaal twee lettergrepen bij de eventuele lezer als natuurlijk overkomt en blijft hangen. Ab Visser klinkt niet, volgens Gerard Reve, Abel Visser daarentegen weer wel. Gerard Reve geeft enkele voorbeelden, waarbij de schrijversnaam Har-ry Mu-lisch schittert door afwezigheid.

Ik neem het hier even over: Eduard Douwes Dekker past niet in dit schema, evenmin als Mul-ta-tu-li of Nes-ci-o. W.-F. Her-mans weer wel, maar die naam komt in Reves lijstje niet voor. Ina Boudier-Bakker weer niet, maar A-dolf Hit-ler weer wel, wiens Mein Kampf inderdaad vele herdrukken beleefde. En dan zijn er de grote Russen. Le-o Tol-stoi, geen probleem, evenmin als An-thon Tsje-chov en I-saac Ba-bel, maar F.M. Dostojevski heeft het niet begrepen, net zo min als de grootste van allemaal: Vladimir Nabokov. Will-iam Shake-speare zit goed, natuurlijk, evenals An-na En-quist, maar wat te beginnen met Patricio Canaponi, of A.F.Th. van der Heijden? Al is deze laatste auteur enige tijd in de Reve-pas gaan lopen met zijn uit louter initialen bestaande schrijversnaam: A.F.Th., een op wel zeer opgedrongen familiariteit steunend bedenksel. Later weer verlaten, overigens.

De schrijver Gerard Kornelis van het Reve is de enige echte Reve, die ik gedurende vele literaire jaren heb mogen volgen, als schrijver en levensworstelaar, met zijn uniek en stimulerend talent voor humor.

Humor, de enige breinkracht die de mens, als zodanig, met enige troost door dit aards bestaan kan loodsen en die door de schrijver Gerard Kornelis van het Reve in al zijn mogelijkheden is uitgebuit, maar nadien door de auteur Gerard Reve geleidelijk is verwaarloosd.

Jammer is zoiets…

L.H. Wiener