Lachen met Somberman

Het is alweer een tijd geleden dat we samen gelachen hebben, zegt Somberman tegen zijn vrouw. Wanneer was dat voor het laatst? Eens even kijken… Van de zomer, hebben we toen niet samen om iets gelachen? Zijn vrouw draait haar ogen omhoog. O hemel, is hij in zo’n bui? Het liefst wil ze de kamer uit sluipen om hem eens flink door elkaar te rammelen, maar ze brengt de moed niet op. Ja hoor, vervolgt Somberman, volgens mij hebben we van de zomer samen om iets gelachen.

campert sombermanZo introduceerde Remco Campert een jaar geleden het echtpaar Somberman in zijn bundel Wie doet de koningin. Hun karakters en hun zorgen, waarin zich het leven anno nu weerspiegelt, lieten hem na het voltooien van die bundel niet los: ze werden de hoofdpersonen in de korte roman Somberman’s actie, die vanaf volgende week woensdag, wanneer de Boekenweek begint, als een ortolaan de winkels uit zal vliegen. Mevrouw Somberman kreeg zelfs een naam: Bezig heet ze, en ze werkt als receptioniste in het Greenback Hotel. Net als in Wie doet de koningin is Somberman zelf werkloos, en net als toen is het belangrijkste kenmerk van hun huwelijk dat de humor eruit is verdwenen.

In Somberman en Bezig verbeeldt Remco Campert Het ‘hedendaagse rollenspel’ (zoals het op het omslag van dat vorige boek heette) op een luchtige maar uiterst genuanceerde wijze. Somberman, die werd ontslagen toen het Warenhuis waar hij als administrateur werkte failliet ging, is de vleesgeworden berusting: baan kwijt, een tikje jaloers op zijn vrouw die wel werk heeft, een vat vol meningen zonder er ooit een consequentie aan te verbinden. Als Bezig bezig is, verveelt hij zich — en het besef daarvan maakt de verveling alleen maar groter. ‘Kon hij zijn leegte maar laden met energie — op dit ogenblik zou hij zichzelf met het grootste genoegen tot ontploffing brengen.’

De sleur van het huwelijk en de veranderingen in de maatschappij, vooral in de rolverdeling tussen mannen en vrouwen, werkenden en niet-werkenden, hebben van Bezig Somberman’s antipode gemaakt: ze heeft plezier in haar werk, gaat uit met haar collega’s, brengt voor Somberman’s zorgen steeds minder begrip op en raakt alleen in verwarring wanneer het woord ‘scheiding’ in haar hoofd opkomt. Maar nadat ze alles eens op een rijtje heeft gezet, zijn de gevolgen haar te groot: ‘Trouwen en scheiden hebben gemeen dat rijp beraad de kans sterk vermindert dat je tot een van beide handelingen overgaat.’ Zo is het huwelijk van Somberman en Bezig een voortdurend compromis, waarmee eigenlijk geen van beiden gelukkig is. Het beste wat er van te zeggen valt, is dat het Campert tot enige schitterende observaties en dialogen heeft gebracht.

Dat Somberman’s kleine leed uiteindelijk grote, ja zelfs groteske gevolgen heeft, komt doordat hij — de verliezer bij uitstek — zich op sleeptouw laat nemen. Tot zijn eigen verrassing gaat hij een avondje uit en vervolgens naar bed met Soeza, een meisje dat in een café werkt, en daarmee is het hek van de dam: Somberman laat zich bepraten door de kraker Lubbe, en omdat er tegen de willekeur van het kapitalisme onderhand maar eens een revolutionaire daad moet worden gesteld, neemt hij deel aan een bezetting van het Warenhuis. De juichende arbeidersmassa’s waarop Lubbe en de zijnen gerekend hadden blijven uit — Somberman wordt opnieuw in de steek gelaten, in het Warenhuis dat zijn verleden èn zijn bankroet is. Waar het hem, een door de revolutie of drift geraakte burgerman, toe voert, houd ik geheim: Camperts tienduizenden lezers weten het volgende week.

Luchtig, niet van humor verstoken, precies en uiterst leesbaar proza: met die woorden beveelt de CPNB haar cadeau aan lezend Nederland aan, en het is allemaal waar. De dood van Domoor, Somberman’s enige vriend, die door een ‘potenrammer’ overhoop wordt gestoken, is mij wat te grotesk — maar ook dan nog vind ik Somberman’s actie een juweel. Dat het leven, in Somberman’s perspectief, niet leuk is, walmt je uit de roman tegemoet. Maar het moet verrukkelijk zijn er zo over te kunnen schrijven.

Anton Brand

Remco Campert – Somberman’s actie. CPNB, Amsterdam, 96 blz.

Deze recensie verscheen eerder in het Nieuwsblad van het Noorden, 15 maart 1985.