De belofte van Eelde

Over De belofte van Pisa van Mano Bouzamour is al veel geschreven. Bouzamour kreeg naar aanleiding van zijn debuut 10.000 euro om een tweede roman te schrijven. Er werd geschreven over de werkelijkheid en de fictie achter het boek en over de wijze waarop het boek in de markt werd gezet. Ik ben naar een lezing van de auteur in Eelde geweest waarin Bouzamour juist veel vertelde over de overeenkomsten tussen zijn boek en de werkelijkheid, maar tot nu toe had ik de roman nog niet gelezen.

mano-bouzamour-de-belofte-van-pisaDe titel van de roman slaat op de belofte die hoofdpersoon Sam doet aan zijn oudere broer op het terras van ijssalon Pisa: hij moet slagen waar de broer zelf gefaald heeft, Sam moet zijn vwo-diploma halen. Enkele tellen daarna wordt zijn oudere broer opgepakt voor een roofoverval op een geldtransport. Tijdens zes van de zeven jaar (hij blijft één keer doubleren) die Sam op het vwo rondloopt, zit zijn broer in de bak.

De belofte van Pisa is gepresenteerd als een roman over een jongen die zich ontworstelt aan zijn Marokkaanse milieu en en passant de Nederlandse vooroordelen over Marokkanen op de hak neemt. Sam is voor een deel een eenling op het Hervormd Lyceum in het deftige Amsterdam-Zuid. Daarnaast heeft hij nog een voorliefde voor pianospelen (op een piano die door zijn criminele broer en een vriend ’toevallig’ een keer het huis in is getakeld) en verliest hij zich in klassieke muziek. Een interessant gegeven dus.

‘Voor Coen, Heel veel leesplezier! Tzum! Erg leuk, schrijf je vooral iets lelijks?’ schreef Bouzamour als opdracht in mijn exemplaar van de roman. Tijd om de belofte van Eelde gestand te doen. Want ondanks de sympathie voor de auteur en het onderwerp van het verhaal vond ik de roman verre van geslaagd. Dat heeft te maken met de geloofwaardigheid van de gebeurtenissen en karakters, met mijn morele opvattingen en met de stijl van het boek.

Over de geloofwaardigheid. De criminele broer van Sam heeft een gouden hartje en houdt ook veel van kunst. Dat blijkt bijvoorbeeld als hij met zijn vriend, en latere verrader, Soesi net een roofoverval heeft gepleegd en op een motor door Amsterdam raast, op de vlucht (‘Ze flitsten met snelheden boven de honderd kilometer per uur langs de grachten, vlogen over de bruggen als stuntcrossers.’) terwijl ze spijkers en schroeven naar achteren gooien. Stel je dat eens voor en dan de volgende scène:

Op de Magere Brug trok een jong meisje mijn broers aandacht. [Knap, als je op de vlucht bent met honderd kilometer per uur op een motor. cp] Niemand anders merkte haar op. Mensen liepen langs haar alsof ze niet bestond. [Altijd goed om twee keer hetzelfde te zeggen. cp] Mijn broer stopte en bekeek haar. Ze speelde viool, sprookjesachtig mooi. [Dan heeft hij waarschijnlijk eerst de motor af moeten zetten om iets te horen. cp] Soesi porde hem in zijn zij met het geladen pistool en vroeg: ‘Ben je gek geworden.’ [Je krijgt waardering voor Soesi, achter op zo’n motor, spijkers en schroeven naar achteren gooiend en dan ook nog eens een geladen pistool vasthoudend. cp]
Mijn broer zei tegen het straatviolistje: ‘Ontspan je vingers en hou je schouders omlaag’ en vervolgde tegen Soesi: ‘Ik ben niet gek, de regering is gek. Ze bezuinigen op kunst en cultuur. Hoe halen ze het in hun hoofd?’ [Dus. cp]

En vervolgens gooit hij een briefje van vijfhonderd in de vioolkoffer.

Wat ik ook volstrekt ongeloofwaardig vond, is de dialoog tussen Sam en zijn broer voorafgaand aan de belofte van Pisa. De criminele broer legt aan zijn jongere broer uit waarom het is misgelopen met zijn schoolcarrière, hij legt zelfs dingen uit over hun ouders, die zijn broertje toch wel zal moeten weten

‘Weet je wat het was, Sam, ik had geen begeleiding. Thuis vroeg niemand me naar huiswerk. Of ik iets niet snapte. Logisch, vader en moeder kunnen niet eens lezen en schrijven. Ze zijn zelf nooit naar school geweest. […]’

Hier wil de verteller iets aan de lezer kwijt, niet aan zijn broer. Als later Sam hetzelfde beweert, gebeurt dat gelukkig een stuk humoristischer:

Het schrift is ongeveer 3300 voor Christus in Mesopotamië uitgevonden. We zijn inmiddels zo’n vijfduizend jaar verder en mijn ouders zijn nog steeds analfabeet.

De ouders blijven overigens behoorlijk plat in de beschrijving. Vader doet niet veel behalve naar de moskee gaan en moeder is bang voor vreemd vrouwvolk in huis. Doordat die ouders niet scherper getekend zijn, subtieler ook, blijft het conflict tussen ouders en zoon ook nogal oppervlakkig. Zij vinden dat de zoon verwestert, hij vindt zijn ouders bekrompen en ouderwets.

Een van mijn grootste problemen met het boek is dat Sam wordt voorgesteld als een verlichte geest die het zal gaan maken. Maar zijn interesse in klassieke muziek en pianospel (die ook niet erg geloofwaardig wordt gemaakt), zijn afkeer van het oude geloof en zijn hang naar westerse vrienden en vriendinnen, staan tegenover platvloerse opmerkingen. Over Chopin: ‘Hij was zo gek op de piano dat hij acht jaar lang met een vrouw heeft samengewoond en haar de eerste zeven jaar niet heeft geneukt.’

Dit zegt Sam tegen een vrouw op een feest die met hem zit te flirten. En de vrouwen zijn gek op Sam. Over de vrouwen zelf hoor je niet zoveel, maar ze zijn pas echt gelukkig als ze met hem in bed belanden. Op het einde van het boek zelfs twee rivales tegelijk. Die Sam toch, wie wil er niet door hem bevredigd worden?

Kyra kwam als eerste, haar gekreun was als het gehuil van een wolvin. Even later kronkelde Evelien over het bed alsof ze bezeten was door een geplaagde geest. [een geplaagde geest? cp]

Het zijn me te veel stereotypen, over vrouwen, over homo’s (bijna alleen als scheldwoord gebruikt, de homoseksuele leraar heet meneer Koks, ha ha) en de verheerlijking van geweld.

Want ondanks die hang naar kunst en cultuur van Sam is zijn oplossing en die van zijn broer altijd geweld. Bijna op het einde van het boek verlaat Sam zelfs de diploma-uitreiking om nog af te rekenen met de verrader Soesi.

Je vraagt je af waar Sam zelf staat. Is hij wel zo veranderd? Zijn criminele broer stopt terwijl hij aan het vluchten is tenminste nog voor vioolspelende meisjes, Sam heeft alleen schampere opmerkingen over de kunstenaars blijkt als hij met de moeder van een vriend op galeriebezoek gaat. Dan krijg je een, wederom clichématige, beschrijving van de opening van een tentoonstelling waaruit een nogal geborneerde opvatting over kunst blijkt:

Tegen het einde van zo’n opening trad dan meestal een dichter op – vergezeld door een muzikant, meestal een violist – om onsamenhangende verhalen te verkondigen. Over hoe belangrijk kunst is, dat ze niet zouden kunnen leven zonder kunst, dat het leven kunst is en dat soort gekunstelde onzin – alle aanwezigen knikten alsof ze aan Parkinson leden.

Op de laatste bladzijden van het boek worden veel mensen bedankt, waaronder mensen die op een uitgeverij werken. Die hadden de schrijver toch wel kunnen behoeden voor gemeenplaatsen en taalkundige missers?

– Ik verzonk in een jachtige maalstroom van nostalgische herinneringen.
– ‘Hema-tompoes-etende oudjes’ [zelfs de HEMA schrijft tompouce]
– Het geschater van mijn broer en ik weerklonk door de schoolgangen.
– Een zwerm zwaluwen zwierf zwierig voor de zon.
– Wolken als opgeklopte slagroom rolden langzaam en doelloos door de lege lucht. [Dan is de lucht dus niet leeg. En hoezo doelloos? cp]
– ‘De zon kwam zachtjes op’ [op andere dagen met een basgitaar?]

En zo zijn er nog tientallen lelijke zinnen en ongeloofwaardigheden te noemen. Ik zie in De belofte van Pisa vooral de contouren van een goede roman. Ik hoop dat Bouzamour voor zijn tweede roman een veel strengere redacteur toebedeeld krijgt.

Coen Peppelenbos

Mano Bouzamour – De belofte van Pisa. Prometheus, Amsterdam, 286 blz. € 15,-